Posts tonen met het label Götterdämmerung. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Götterdämmerung. Alle posts tonen

dinsdag 27 november 2018

Claus Guth met Siegfried (****½) en Götterdämmerung (****) in Hamburg

Christian Franz als Siegfried
©Monika Rittershaus
SO SINGE, HELD !

Deze derde herneming van de inmiddels 10 jaar oude Ring van Claus Guth in Hamburg zette, behalve het Philharmonisches Staatsorchester o.l.v. Kent Nagano, vooral de prestaties van Andreas Schager in de spotlights. De beide Siegfrieds, die hem in de lente ook naar de Metropolitan zullen brengen, leverden hem telkens een staande ovatie op. Schager viel bij Opera Vlaanderen reeds te beleven toen hij zijn eerste passen zette als Tristan (2013) en Tannhäuser (2015), telkens in de tweede bezetting. Ondertussen is de grote Wagnercarrière een feit. Bayreuth hoeft niet langer op zoek te gaan naar een Siegfried. Voor Dmitri Tcherniakov is Schager geen onbekende; het zou mij dus sterk verbazen mocht Schager niet de Siegfried worden van de Tcherniakov-Ring in 2020.

Over Claus Guth kunnen we in het algemeen concluderen dat hij een vrij conventionele Ring heeft afgeleverd, geschraagd door een uitstekende acteursregie waarbij vooral de Walkürenritt een trendzettende en onuitwisbare indruk heeft nagelaten.

SIEGFRIED

Mime’s chaotische onderkomen in een garage toont twee veldbedden, een strijkplank, een wasmachine en een wasdraad. “Hochspannung, Lebensgefahr!“ staat te lezen op een waarschuwingsbordje op de muur. De vervelende adolescent Siegfried, met piekhaar en korte broek, speelt met poppen en doet zijn pleegvader, in blauwe pyjama, regelmatig naar de pillen grijpen. Het is de vanzelfsprekende nonchalance waarmee hij zijn pleegvader alle hoeken van de kamer laat zien, die het eerste bedrijf zo aantrekkelijk maakt.

Hij demonteert de wasmachine, sleept de trommel eruit, verspaant de stukken van zijn vaders zwaard door ze tegen de draaiende trommel te houden. In een put in het midden van het toneel sticht hij brand met benzine. De vlammen wakkert hij aan met exemplaren uit Mimi’s boekenarsenaal en met een sissende persluchtslang (“Blase, Balg”). De finishing touch krijgt Nothung met een acetyleenbrander. Ondertussen drinkt hij een biertje. Spass bei der Arbeit. Scenograaf Christian Schmidt zorgt ervoor dat wij in elk stadium van de genese van het zwaard vonken te zien krijgen. Even lijkt het alsof Siegfried tijdens de laatste maten van het eerste bedrijf het souffleurshok in twee zal klieven. Maar hij bedenkt zich en plant het zwaard achteraan in het hoogspanningsgedeelte van de garage met een knetterende kortsluiting tot gevolg.

In het tweede bedrijf geraakt de spanning nog meer opgepookt en het team van Hamburg bereikt hier de quasi perfectie. Het woud heeft de aanblik van een terrarium, een jungle achter glas, waarvan de ruit gebroken is. De door alcohol aan lager wal geraakt Alberich is omsingeld door zijn lege flessen. Jochen Schmeckenbecher en John Lundgren maken van het Alberich/Wotan-duet een hoogtepunt. En dan moet Schager nog aan zijn tweede exploot beginnen. Tijdens zijn conversatie met het woudvogeltje waagt hij zich aan slapstick door te dollen met zijn met koperen buizen ineengeknutselde trombone. De ontwaakte Fafner krijgt Alberichs lege flessen provocerend naar het hoofd gegooid. Een draak krijgen we vanzelfsprekend niet te zien, alleen een door storm en bliksemschichten door mekaar geschudde jungle. Een metalen net, gespannen over de breedte van het toneel alsof het een grote tarnhelm betrof, dondert naar beneden bij Fafners doodsteek. En toch is deze scène treffend in al zijn eenvoud, ook al omdat het orkest één van zijn orkestrale hoogtepunten aflevert. Siegfrieds soulmate, het woudvogeltje, gekleed als zijn spiegelbeeld, houdt een origamivogel in de lucht. Afscheid nemen van Mime en Fafner doet deze sympathieke Siegfried met stijl : hun lijken, symmetrisch gespreid over het toneel, tooit hij met het geroofde rijngoud uit Fafners hol. Zo had ik het nog nooit gezien, al staat het wel allemaal in de tekst. Ontroerend. Is Fafner overigens niet de eerste van wie Siegfried ook echt iets leert?

Jammergenoeg blijft het zangersfeest niet duren. Dit keer zijn het de sopranen die vocaal door de mand vallen, Doris Soffel als Erda en Lise Lindstrom als Brünnhilde. Erda vond een onderkomen in een vervallen bibliotheek. Allerlei boeken ontbreken in de rekken en de boeken die ze opzoekt aan de hand van fiches in een fichebak, vindt ze niet meer terug. De Wanderer krijgt papieren vliegertjes naar het hoofd geslingerd en Schager toont zijn zelfvertrouwen door Wotans hoed naar de punt van zijn speer te mikken. Wanneer de speer breekt opent zich de boekenwand en donderen talloze boeken naar beneden. De scènewissel achter gesloten doek brengt ons terug naar de groezelige kelder van het meisjespensionaat uit Die Walküre. Siegfried die zopas het vrezen heeft geleerd maar ook eros heeft ontdekt, vraagt zich ongeduldig af waarom zijn nieuwe gezellin zo lang blijft doorpraten. Het zal van vermoeidheid zijn dat Schager halsstarrig “Lachende Liebe, leuchtender Tod” blijft zingen.

Jochen Schmeckenbecher als Alberich
©Monika Rittershaus

In Andreas Schager als Siegfried komen stem en speltalent samen op een manier die zeldzaam is in het heldentenorenvak. Het is het totale plaatje dat telt en dan moet ik bekennen dat Schager iedereen overklast die ik de laatste 30 jaar als Siegfried aan het werk heb gezien, of het nu in het theater was of op video. De stem is nog steeds mooi van timbre en ze lijkt aan diepte te hebben gewonnen. Toch is ze slechts heel licht baritonaal gekleurd waardoor ze schalt als een klaroen en in de power passages soms wat schril overkomt maar nooit onaangenaam wordt. Nooit klinkt de stem geforceerd en Schager moet een ijzersterk vertrouwen hebben in zijn techniek want hij spaart zich op geen enkel moment.

In Londen had John Lundgren onlangs nog laten horen hoe goed hij de Walküre-Wotan articuleert ook al beschikt hij niet over het ideale timbre. De partij van de Wanderer brengt hem heel dicht in de buurt van een basbariton. Met pauzes en goedgeplaatse accenten laat hij horen hoe goed hij ook deze partij beheerst. Geen enkele medeklinker blijft steken in de keel. Ook Jochen Schmeckenbecher begrijpt het Wagnerpathos en zingt een boeiend gearticuleerde Alberich.

Jürgen Sacher leent zijn matig projecterende stem aan Mime. Een boeiende portret wordt het echter nooit. Alexander Roslavets is een matige Fafner, Doris Soffel is een uitgezongen Erda. Niets is zoals het hoort in Lise Lindstroms voordracht als Brünnhilde: timbre, registerovergangen, vibrato, intonatie, op alles valt wat aan te merken. In Götterdämmerung zal ze mooiere momenten beleven.

Kent Nagano neemt de prelude tergend traag maar uiterst spanningsvol. De hele voorstelling lang zal hij uitstekende tempi hanteren. In het Waldweben bereikt het orkest een perfect evenwicht tussen strijkers, dwarsfluit en klarinet. Het gevecht met de draak overweldigt zonder aan transparantie te verliezen tijdens de forte-passages.


Christian Franz (Siegfried), Robert Bork (Gunther)
©Monika Rittershaus

GÖTTERDÄMMERUNG

Het mag duidelijk zijn dat onze tijd geregeerd wordt door fake news en door leugens die deel uitmaken van de verrijkingsstrategieën van globaliserende elites. Of dacht u dat u de planeet aan het redden bent door zonnepanelen op uw dak te leggen? “Ewiges Wissen geht zum Ende”, zingen de Nornen bij de aanvang van Götterdämmerung. Dat de chaos van de leugen de wereld regeert was ook voor Wagner zonneklaar. Aangekomen bij het laatste deel van de tetralogie rest er nog weinig van de gestructureerde orde van bij het begin. In de plaats zijn mechanismen in werking getreden waarbij goed en kwaad, machtig en zwak, niet langer van elkaar te onderscheiden zijn. Bij wie resideert vandaag de echte macht, vraagt Guth zich af. Is het niet de intrigant Hagen die de Gibichungenwereld regeert veeleer dan Gunther? Siegfried, als mens nog niet volleerd om waarheid van leugen te kunnen onderscheiden wordt vermalen in die chaotische molen van de macht.

Om dat te illustreren heeft Christian Schmidt een Escheriaans labyrint gebouwd. Het is een onafgewerkt appartementsblok, twee verdiepingen hoog, met witgekalkte muren en uitsparing voor deuren en vensters. Een uitweg uit de chaos biedt het niet. Het zal enkel rondjes draaien gedurende de voorstelling. Terwijl de Nornen statig vanuit de toneelkelder omhoog rijzen biedt de regisseur ons tevens een blik op de sobere motelkamer waar Siegfried en Brünnhilde te slapen liggen. De held kan de slaap niet vatten en animeert de proloog met een pantomime : hij staart door het raam, geeft blijk van verveling, zet koffie en maakt het ontbijt voor de zich tijdens de orkestrale climax van de zonsopgang langoureus rekkende Brünnhilde. Al snel realiseert de moederlijke Brünnhilde zich dat Siegfried een stapje in de wereld wil zetten. Zijn weg naar de Gibichungen vindt hij met een ouderwets stadsplan. Voor de Gutrune van Allison Oakes, die samen met haar harkerige broer Gunther het geperverteerde spiegelbeeld vormt van Siegmund en Sieglinde, gaat hij al snel door de knieën. Brünnhilde is snel vergeten en daar is helemaal geen toverdrank voor nodig.

Hagens monoloog “Hier sitz ich zur Wacht” levert het hoogtepunt op van het eerste bedrijf, niet zozeer door de prestatie van Steven Milling maar door de voor Guth karakteristieke wijze waarop het draaitoneel zich in beweging zet en een beeld schept van Wotans vriendenschaar in Walhall terwijl in het slot van het tussenspel iets van een treurmuziek weerklinkt. Het ziet er uit als een voorstudie voor de schitterende, narratieve draaitoneelscènes in “Tristan und Isolde” (Zürich, 2008) en Parsifal (Madrid, 2011).

Opmerkelijk is dat Schager zijn stem weet te modificeren tijdens zijn bezoek aan Brünnhilde. De stem klinkt niet alleen formeler, Schager laat zijn Gunther-imitatie bijna als een bariton klinken. Zolang hij het gezicht bedekt houdt met de Tarnhelm kan je met moeite geloven dat het Schager is die zingt. Fascinerend!

Niet zo erg overtuigend is de choreografie van het mannenkoor tijdens de Männenrufe. Albericht verschijnt aan Hagen als in een nachtmerrie. De confrontatie van Brünnhilde met de trouwlustige Siegfried biedt geen bijzondere inzichten maar is helder geregisseerd.

Waren de normen (Claudia Mahnke, Katja Pieweck, Hellen Kwon) eerder matig, de Rijndochters (Katharina Konradi, Ida Aldrian, Ann-Beth Solvang) sprankelden. Ze scheppen troep uit hun zwembassins en krijgen af te rekenen met een zichtbaar volwassener geworden Siegfried. Op de achtergrond glinsteren watergolven op een videowand.

Tijdens “Brünnhilde, heilige Braut” zien we Siegfried door het labyrint en door zijn herinnering strompelen naar de motelkamer waar het allemaal begon waarna Kent Nagano de perfecte treurmars aflevert. Een schaduwboksend mannenkoor in een staat van mentale gewichtloosheid animeert een deel van Brünnhilde’s slotmonoloog. Het slotbeeld is voor Siegfried, die met geschonden rug naar het publiek staat en door het raam staart zoals bij de aanvang, vervolgens meewarig naar Brünnhilde kijkt die zopas de polsen heeft doorgesneden met zijn zwaard. Ooit was de muziek die Wagner hier recycleert uit Die Walküre aan hem opgedragen geweest.

Deborah Polaski als Brünnhilde
©Monika Rittershaus

Stephen Millings prestatie als Hagen was een beetje ongelijk. Hij stelde een beetje teleur tijdens zijn monoloog. De stem projecteert niet altijd zoals zijn gestalte zou laten vermoeden en interpretatief was het ook een beetje vlak. De Männenrufe gooide hij met meer aplomb in de zaal.

Lise Lindstrom als Brünnhilde heeft haar beste momenten in het duet met Gunther/Siegfried. Ook in de confrontatie met Siegfried zitten momenten van intensiteit. Grote Brünnhildes zijn dun gezaaid en Lise Lindstrom is er geen van.

Vladimir Baykov, zelf geen onaardige Wotan, zingt Gunther soms met ongewoon veel stem. Werner Van Mechelen demonstreert zijn goede tekstverstaanbaarheid met de korte partij van Alberich.

Kent Nagano werkt met volledig gescheiden kopers: de Wagnertuba’s en de hoorns bevinden zich uiterst links, de trompetten, trombones en tuba uiterst rechts in de orkestbak. Komt dat de transparantie ten goede? Ik heb alleszins geen wollige kopersound gehoord. Uitstekende prestaties van de hoornisten overigens. Dynamisch en agogisch was dit alles voorbeeldig.

maandag 5 mei 2014

Guy Cassiers' Götterdämmerung in Milaan (dvd)


De Ring van Guy Cassiers zal in de herinnering blijven als die waarbij de vrouwen, alvorens te bewegen, een kwartslag draaiden om niet in de knoop te geraken met de sleep die ze van Tim van Steenbergen moesten dragen. Op zich had dit een heel aparte bewegingsdramaturgie voor gevolg. Verder was er het pixelbombardement op de videowand van Arjen Klerkx en Kurt D’Haeseleer waarmee het team een dynamische theaterruimte had weten te creëren die zowel enerveerde, als efficiënt kon zijn maar ook vaak onverschillig liet. Last but not least had het Toneelhuis ook zijn geheime wapen ingezet, de dansers van Sidi Larbi Cherkaoui's Eastman Company, die zowel overbodig redundant als dramatisch effectief en vernieuwend konden zijn. Deze Ring was een kaas met vele gaten maar hij bood tenminste een geschikte bedding voor de onstuimige stroom van Wagners muziek.

De Duitse pers herinnert zich deze Ring als een heel erg dode mus, als een vorm van zinloos decoratief theater. Ze braakte hem uit met een zelden geziene unanimiteit en een hang naar overdrijving. Waar die weerzin voor het Vlaamse team vandaan komt is een vraag die mij blijft fascineren. Ze lijkt wel het spiegelbeeld van de ijver waarmee de Duitse pers zich naar Vlaanderen rept om Duitse regisseurs als Tatjana Gurbaca de hemel in te prijzen. Zowel in Berlijn als in Milaan geraakte de première van Götterdämerung niet uitverkocht maar het oordeel van de Italiaanse pers was veel milder en veel correcter.

In het Klara-interview in het kader van “Weg van Wagner” analyseerde Cassiers de Duitse weerstand als volgt : “Als je Wagner respectvol wil behandelen, ook in de vormgeving, dan moet je durven inzetten op hedendaagse middelen die in de podiumkunsten voorhanden zijn. Niet door mekaar te bevestigen maar elke discipline een eigen verhaal te geven dat een andere kijk geeft. We geven veel informatie voor verschillende zintuigen tegelijkertijd en dat maakt dat je als toeschouwer verplicht wordt om keuzes te maken maar ook om je eigen verbindingen te leggen tussen datgene wat aangereikt wordt maar wat nooit eenduidig is en nooit eenduidig mag zijn. In Duitsland houdt men heel erg van heel heldere eenduidige keuzes en dan is de vraag: vind je eenstemmigheid met het publiek of ga je het conflict aan. “
Wat Cassiers zegt is dat hij elk medium, dat hem ter beschikking staat, wil gebruiken om méér te vertellen, meer diepgang te creëren, zonder te vervallen in redundantie. Ik heb het in deze Ring veel te weinig zien gebeuren. Had hij dat principe niet veel radicaler moeten inzetten, zoals hij het in zijn theaterproducties heeft voorgedaan?

Er is alvast niets mis met de proloog. Het zijn echte Nornen die hier de draden spinnen en ze zijn gehuld in rood licht. Presteert Waltraud Meier eerder matig als 2de Norn, als Waltraute zal ze later helemaal in haar rol zitten en een pakkend duet met Brünnhilde zingen. Na het ochtendkrieken zal deze laatste haar slapende Siegfried terug in zijn zwartleren pak helpen dat hem in de vorige aflevering al zo goed stond.

Zijn rotsen, kunstmatig opgeleukt door de gedrapeerde lakens uit de stoffenwinkel van Tim van Steenbergen, niet interessanter dan rotsen van papier-maché? Afgehakte ledematen liggen uitgestald in vitrinekasten van plexiglas. Zijn het de gepreserveerde lijken van oude helden uit de militaire geschiedenis van het Gibichungenvolk? Ze lijken alleszins te verwijzen naar “Les passions humaines”, het emblematische bas-relief van Jef Lambeaux dat we voor het eerst in Rheingold te zien kregen. Met laarzen, rijbroeken, korsetten en bretellen uitgerust lijken de Gibichungen dan weer te verwijzen naar het Belgische koloniale verleden, net zoals het bas-relief van Jef Lambeaux dat door Leopold II werd besteld. Als aanknopingspunt voor enige duiding is het echter bijzonder mager.

Het meest effectief is de videowand na Hagens monoloog “Hier sitz ich zur Wacht” wanneer glinsterend zonlicht glijdt over kale rostwanden om vervolgens over te gaan in de roestige gloed van Brünhildes rots; het moet ook in de zaal bijzonder werkzaam zijn geweest.
De dansers zijn dit keer goed ingezet en voegen ook echt iets toe in dramaturgische zin, niet zozeer tijdens Siegfrieds Rheinfahrt maar tijdens de finale van het eerste bedrijf. Siegfried met Tarnhelm is als een monnik van Zurbaran. Door het spel van de dansers met zijn mantel wordt hij uitvergroot tot een doodsengel. Listig ontfutselen de dansers Brünnhildes Ring. Het is één van de onbetwiste hoogtepunten van deze Ring. Alleen Duitsers met tunnelvisie zien dat niet.

In alle producties van de Ring die ik ooit zag was het tweede bedrijf het zwakste. Dat is hier niet anders. Johannes Martin Kränzle laat weer eens horen dat zijn bariton te licht is voor Alberich. Hij maakt er bovendien een karikatuur van en laat tussen de lijnen aanvoelen hoe goed hij wel is als Beckmesser. Maar Alberich is geen Beckmesser. De videowall heeft verder niet veel meer te bieden. Later zullen we nog schimmen van spookachtige zombies te zien krijgen. De vitrinekasten doen nu ook dienst als tribune voor de Gibichsmannen waardoor ze als symbool van een gewelddadig verleden aan kracht verliezen.

Deze Götterdämmerung eindigt met een pessimistische visie: door het bas-relief van Lambeaux tijdens de slotmaten over de ganse breedte van het toneel te etaleren lijkt Cassiers te zeggen dat het met de cyclus van geweld en bedrog nog lang niet gedaan is. Guy Cassiers is een nuchtere Vlaming.

Vocaal kan Mikhail Petrenko, een protégé van Valery Gergiev, slechts 50% van zijn partij waarmaken. Hij is elegant in de expressie maar kan geen diepte geven aan de kwaadaardigheid van het personage; dat hij zijn toevlucht neemt tot faciale overacting om dit deficit te compenseren gaat al snel vervelen.

Iréne Theorin als Brünnhilde lijkt soms op Lord Varys, de eunuch uit Game of Thrones. Haar voordracht is niet zonder problemen. Ondanks haar imperfecte dictie en het verhaspelen van sommige zinnen is ze sterk geëngageerd en haar genereuze stem stelt haar in staat om hoogdramatisch te presteren op de momenten die ertoe doen. De zinnelijkheid waarmee ze dat doet demonstreert in feite dat Nina Stemme geen dramatische sopraan is van het gehalte dat hier vereist wordt. Ze weet ook veruit het meeste applaus te oogsten bij het Italiaanse publiek.

Lance Ryan is minder in zijn sas in deze Götterdämmerung als in Siegfried. Hij klinkt vermoeid, zijn tenor is vaak gespeend van alle zinnelijkheid. Is Ryan op zijn terugweg en staat hij binnenkort op het toneel als Mime?

Gerd Grochowski kan zich waarmaken als Gunther maar dat hij zich aan sommige kleinere operahuizen manifesteert als Wotan zegt veel over de crisis binnen het Wagnervak.

Zoals altijd heeft Barenboim de teugels goed in handen, hij laat grote dynamische schakeringen horen en regeert soeverein over fluisterende pianissimi en orchestrale uitbarstingen. Zijn grote ervaring laat hem toe te spelen met de tempi, hij versnelt en vertraagt naar goeddunken zonder dat het ooit overhaast of spanningsloos wordt.