woensdag 12 juli 2017

Andreas Homoki met Das Land des Lächelns in Zürich (****½)

Piotr Beczala als Sou-Chong
© Toni Suter
DE WONDERBAARLIJKE MANDARIJN

Het opmerkelijkste aan Adolf Hitlers Wagnermania was dat hij na de militaire opdoffer in Stalingrad niet langer in staat was naar Wagners opera’s te luisteren. Na Stalingrad kon hij enkel nog Franz Lehár verdragen. Of dat de reden is waarom Lehárs operetten niet vaker op de affiche staan van onze operahuizen? Your guess is as good as mine. Is de politieke correctheid waarmee de door nazi-Duitsland als “entartet” verguisde joodse componisten gerehabiliteerd werden, niet het spiegelbeeld van de weerstand die de operette als genre vandaag nog steeds moet overwinnen? Feit is dat Lehár met “Das Land des Lächelns” een brug slaat tussen de wereld van de ernstige muziek en van de ontspanningsmuziek en in Zürich kan je getuige zijn van het feit dat hij daarin volkomen is geslaagd.

Het stuk gaat in première in Berlijn op 10 oktober 1929, twee weken voor de grote beurskrach in New York. “Dein ist mein ganzes Herz” lijkt daardoor voor altijd verbonden te zijn met de instabiele politieke verhoudingen binnen de Weimarrepubliek en het oprukkende fascisme. Een operette was wel vaker een dans op een vulkaan. In “Das Land des Lächelns” wordt geen champagne gedronken (hoogstens een “Tee à deux”) en zelfs een happy end wordt ons bespaard.

“Das Land des Lächelns” is ook onlosmakelijk verbonden met Richard Tauber. Tauber genoot in die jaren de populariteit van een popster. Wat kon het hem schelen dat Karl Kraus hem tot een “Schmalztenor” degradeerde. Het vrouwvolk lag aan zijn voeten, zijn impotentie liet hij behandelen door Sigmund Freud. Als jood probeerde hij het op een akkoordje te gooien met nazi-Duitsland, zonder succes evenwel en hij eindigde als een verarmde wereldster. Wanneer hij in 1948 aan longkanker overlijdt zal Marlène Dietrich zijn hospitalisatiekosten betalen. Niet lang daarvoor had hij nog een sublieme Don Ottavio gezongen met één long. Met “Dein ist mein ganzes Herz” scoorde hij één van zijn grootste hits, een nummer dat Lehár hem op het lijf schreef en vooral zijn verbluffend baritonaal getimbreerd middenregister in het zonnetje zette. In 1932 beweerde hij de rol van Chou-Song reeds 500 maal gezongen te hebben! “Dein is mein ganzes Herz” diende hij meestal 5 x te bisseren.

“Das Land des Lächelns” was in feite een herwerking van het geflopte “Die gelbe Jacke” uit 1923 en behalve Tauber was ook librettist Fritz Löhner-Beda medeverantwoordelijk voor het succes van de première in Berlijn. Zo heette “Dein ist mein ganzes Herz” aanvankelijk “Duft lag in deinem Wort wie Blütenhauch vom Rosenstrauch”, alsof de tekst voor het lied door Beckmesser was geschreven. Ook Löhner-Beda was een jood en het werkelijk schrijnende van zijn biografie is dat hij, ondanks de knieval van de nationaal-socialisten voor Lehárs operetten, na de Anschluss meteen de binnenkant van Dachau en Buchenwald te zien kreeg en 4 jaar later in Auschwitz doodgeknuppeld zou worden na een ongunstig rapport over zijn werkritme in het strafkamp. Elke opvoering van een Lehároperette is als een posthuum eerherstel voor zijn librettisten.

Reeds in de ouverture legt Lehár zijn kaarten op tafel: het melancholische openingsthema laat hij naadloos overgaan in “Dein is mein ganzes Herz” en vervolgens in het gekunstelde exotisme van “Im Salon zum Blauen Pagode”, stuk voor stuk thema’s die ontwapenen als griezelige oorwurmen. Meteen hoor je ook zijn verwantschap met Richard Strauss en vooral met Giacomo Puccini, de Puccini van Butterfly en Turandot, de Puccini ook waarmee hij levenslang bevriend zal blijven. De grote dynamiek en de romantische zuigkracht van deze bladzijden doet ook aan filmmuziek denken. Maar niets is banaal of triviaal in dit stuk. Alle nummers zijn verankerd in geniale muzikale ideeën, uitgewerkt met een echt talent voor orkestratiekunst. Als compositie klinkt “Das Land des Lächelns” rijper dan “Die Lustige Witwe” van 20 jaar voordien.

Andreas Homoki heeft de gesproken dialogen bijna integraal geschrapt want de handeling laat zich volledig vertellen door de zangnummers. Daardoor valt de voorstelling nooit stil en kan ze het karakter behouden van een wervelende revue in Hollywoodstijl.

Eens het glittergordijn in haar art deco omlijsting in tonen van goud is opgeheven is Wolfgang Gussmanns showbizz-trap het centrale decorelement langswaar Homoki het koor laat opkomen en verdwijnen. Het gordijn sluit zich weer voor de intieme passages die zich rond twee zwarte chesterfields afspelen. Met “Von Apfelblüten einem Kranz” en een bos rode rozen demonstreert Sou-Chong aan Gustl hoe Chinezen de vrouwen versieren. Als kersvers ministerpresident krijgt hij een gele jas om de schouders en een theatermasker op het gezicht gedrukt. De vervreemding is ingezet en wanneer Lisa lucht krijgt van de vier Manchu-vrouwen die in de coulissen staan te trappelen om Sou-Chong te huwen komt aan het multiculturele sprookje al snel een einde. Echte dansnummers zaten er niet in. Ze worden door Homoki zelf gechoreografeerd met waaiers en oosters aandoende handbewegingen.

Piotr Beczala was grandioos als Sou-Chong. Hij zingt, beweegt en danst met een vanzelfsprekendheid die ik van hem eerder geloof dan van Jonas Kaufmann. Dictie en stijlgevoel zijn exemplarisch, nergens hoeft hij zich te forceren. Het lamento "Ihr Götter, sagt, was ist mit mir geschehen" laat hij klinken alsof het door Puccini is geschreven. In de mezza-voce reprise van “Dein WAR mein ganzes Herz” is hij hartverscheurend.

Julia Kleiter is niet in dezelfde mate opgewassen tegen de vocale vereisten die de operette aan de vrouwelijke hoofdrol stelt. Met een Pamina-stem kom je er niet. De partij lijkt haar ook niet zo goed te liggen, ze komt vaak uit in het midden- en borstregister waar de stem aan resonantie verliest. Het echte stromende geluid dat we van een lichte dramatische sopraan verwachten kan ze niet leveren.

Rebecca Olvera is de perfecte soubrette voor Mi en Spencer Lang kan met zijn bescheiden tenor volstaan als Gustl. Met vocale krachtpatserij hoeven zij niet uit te pakken, als buffo-paar zijn ze verrukkelijk.

Fabio Luisi staat niet als een onervarene voor het orkest. De operette kreeg hij ingelepeld als jonge koorrepetitor in Graz. Hij laat zowel de volheid van het Lehárse orkest als het detail van deze knap georkestreerde partituur horen. De tragische akkoorden van de lage kopers en de gongs zijn overweldigend en voor de piccolo en de dwarsfluiten zijn de exotische bladzijden een feest.

We durven veronderstellen dat Andreas Homoki in de komende jaren nog meer operettes in zijn mars heeft voor Zürich.

Een volgende afspraak met Franz Lehár is gepland met “Die lustige Witwe” in Parijs en Frankfurt.

1 opmerking:

Blogger zei
Deze reactie is verwijderd door een blogbeheerder.