Georg Nigl (de Gevangene) & John Graham-Hall (de Cipier) © Bernd Uhlig
GOTT, WELCH’ DUNKEL HIER!Met de double bill Il Prigioniero / Das Gehege haalde De Munt twee zelden gespeelde eenakters in huis die hun duister licht laten schijnen op de gewelddadige relatie tussen een gevangene en zijn bewaker. Helaas kan ik van geen van beide werken, die ik hier voor het eerst te horen kreeg, stellen dat ze sterk genoeg zijn om een definitieve plaats te verdienen in het repertoire. De realisatie was in handen van hetzelfde artistieke team als dat van het succesvolle Jacob Lenz uit 2015 en die liet ook dit keer geen wensen open.
Luigi Dallapiccola is een bitter ontgoochelde ex-fascist wanneer hij in 1943 de compositie aanvat van Il Prigioniero. In 1933 had hij de Partito Nationale Fascista nog vervoegd. De desillusie volgde toen Mussolini zijn antisemitische wetten oplegde, waardoor zijn joodse vrouw Laura haar job verloor. Zo groeide bij de componist de artistieke behoefte om een humanistisch pleidooi te houden tegen alle vormen van fascistische en communistische tirannie. De privé-context verlaat hij door het gegeven te plaatsen in de 16e eeuw ten tijde van het schrikbewind van Filips II, een periode die we als Vlamingen en operaliefhebbers ook kennen uit Don Carlo. Opnieuw kunnen Catalaanse ballingen in ons land zich hier iets bij voorstellen. Dallapiccola schrijft zelf het libretto op basis van “Tijl Uilenspiegel” (Charles de Coster) en “La torture par l’espérance”(Auguste Villiers de l’Isle-Adam) en zo komt het dat dit keer zelfs Klokke Roeland zijn weg vindt naar de tekst.
Dallapiccola’s naamloze Gevangene wordt in het hoofdkwartier van de inquisitie in Zaragoza bezocht door zijn Cipier, die hem toespreekt met het vriendelijke “fratello”, hem tot hoop aanspoort en de deur van zijn cel op een kier laat staan. Na een angstaanjagende reis langs een schijnbaar eindeloze gang , duikt de Gevangene op in een lentenacht vol sterren. “La Liberta”, mompelt hij op vragende toon. In een moment van verpletterende openbaring ontdekt de Gevangene dat de Cipier de vermomde grootinquisiteur is en dat hoop zijn ultieme marteling was. Hij eindigt op de brandstapel.
Franck Ollu noemt de muzikale taal van Il Prigioniero persoonlijk, intelligent en gecultiveerd, zowel doordrongen van Monteverdi’s muziek als van Schoenbergs serialisme. Dat vat het goed samen. Halsbrekende intervallen zal je in de partij van de Gevangene niet horen, mij deed ze soms aan Puccini denken. Wie goed luistert hoort ook citaten uit Don Carlo en Wozzeck en de aanvangsakkoorden hadden van Messiaen kunnen zijn. Muzikaal horen de beide tussenspelen met de als mollen wroetende lage kopers en contrabassen en de verheven interventies van het koor tot het beste van wat het stuk te bieden heeft. Ontroerend zijn ook de pianissimi waarin het cruciale “fratello” wordt uitgesproken door de Gevangene.
Het is een eenvoudige kooi die Martin Zehetgruber en Andrea Breth in het midden van de scène hebben geplaatst en waarin de Gevangene en de Cipier in verschillende gefragmenteerde poses te zien zijn. Veelvuldige blackouts zullen de protagonisten toelaten zich te herpositioneren. Daarvoor heeft de moeder, enkel het gelaat gehuld in licht, haar nachtmerrie uitgezweet tijdens de proloog. Een ladder met een naar boven klimmende man verschaft de illusie van bevrijding. Een zuil van licht zal het verlossende ogenblik van de brandstapel markeren.
Met zijn mooi getimbreerde hoge bariton levert Georg Nigl opnieuw een opmerkelijke vertolking af. Als de Gevangene doorleeft hij een maalstroom van angst, woede en hoop. John Graham Hall als de Cipier valt daartegenover eerder bleek uit; uiteindelijk heeft de componist zijn partij niet zoveel vlees gegeven.
Heeft de thematiek van Il Prigioniero het eeuwige leven, het bevat geen muziek die blijft nazinderen. Hetgeen ontbreekt zijn de vonken van geniale muzikale ideeën.
Angeles Blancas Gulin (Anita) © Bernd Uhlig
Das Gehege was een opdracht van dirigent Kent Nagano en de Bayerische Staatsoper van München. Daar ging het werk in 2006 in première en deelde het de affiche met Salome. Het is de vertoning van de laatste scène uit Schlußchor van Botho Strauß en vormt een trilogie met Aria/Ariadne (2001) en Penthiselea Monolog (2005) als “Drei Frauen” (Basel, 2009). Rihms uitgever Universal Edition vat het aldus samen : een vrouw duikt op uit de duisternis. Het is nacht en de vrouw is alleen. Ze komt aan in de dierentuin. Ze spreekt tegen de steenarend in zijn volière, neemt een mes, bevrijdt de vogel en bewondert het lichaam van de arend. Ze daagt de arend uit om haar aan te vallen . Ze spot met hem. Hoe meer ze de arend irriteert, hoe dichter het dier haar nadert. Wanneer de vrouw beseft hoe oud en machteloos de vogel is, voelt ze zich superieur. De arend stort zich op haar; ze doodt hem.”
U mag dit desnoods drie maal lezen en mij dan vertellen waarom dit een geschikte operatekst zou zijn. Mij kon de tekst niet in het stuk trekken. Helpt het ons vooruit als we weten dat de vrouw Anita von Scharstorf heet en de dochter is van een legerofficier die ooit een aanslag op Hitler beraamde? Helpt het ons vooruit als we weten dat de arend het wapendier is van de Duitse staat? Graag had ik hier een lans gebroken voor de superieure libretti van de hedendaagse opera maar pretentieuzere onzin hadden we sinds “Das Mädchen mit den Schwefelhölzern” niet meer gehoord! Even problematisch is dat de componist van “Die Eroberung von Mexico” en “Jacob Lenz” ons met dit monodrama voor solosopraan en orkest met moeite kon bekoren : 45 minuten lang wordt je plat geslagen met een neo-expressionistisch klanktapijt waarin geen ontwikkeling te horen is. Hoed af echter voor de zangpartij van Anita die het hele scala van vocale menselijke expressie bestrijkt, van arioso, sprechgesang en vocalises tot schorre kreten als van een vogel. Angeles Blancas Gulin is grandioos in het afleveren van deze tour-de-force. Zelfs wanneer ze ondersteboven over de schouders van de arend hangt is ze stemvast en zingt ze met een beheerst vibrato. Twee jaar geleden had ze ons al helemaal weten in te pakken als Emilia Marty in De Zaak Makropoulos (Robert Carsen, Straatsburg). Zo’n talent willen we graag terug zien en we durven hopen dat De Munt een echte rol voor haar in petto heeft.
Franck Ollu zet vanzelfsprekend in op precisie en laat het Muntorkest dynamisch extreem gedifferentieerd spelen, precies zoals het hoort.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten