zaterdag 20 januari 2018

Pierre Audi met Tristan und Isolde in Amsterdam (***½)

Stephen Gould (Tristan) & Iain Paterson(Kurwenal)
© Ruth Walz
TOD DENN ALLES! ALLES TOD!

Wagners opus metafysicum “Tristan und Isolde” wordt geregeerd door hormonen eerder dan door een dramatische handeling. Daarmee lijkt Wagner dichter uit te komen bij een oratorium dan bij een opera. Dat gegeven heeft tientallen regisseurs een alibi verschaft om het werk in totale abstractie te laten afglijden: van Adolphe Appia over Wieland Wagner tot Heiner Müller. Over de jaren heen ontstonden aldus talloze non-ensceneringen die een starre, mentale ruimte vooropstelden die voornamelijk bedoeld was voor het herbergen van het filosofisch tweegesprek over de liefde dat plaatsvindt in het tweede bedrijf. Al die pogingen verleenden meer autoriteit aan de lichtregie dan aan het spel van de acteurs. In deze steriele wereld waaruit het “hic et nunc” volledig is verjaagd zal je Isolde nooit een sigaret zien opsteken of haar smartphone checken. Jammergenoeg kon dit bloedloos theater met zijn voorspelbare esthetiek school maken en in de handen van ideeënarme regisseurs tot stervens toe vervelend worden. Niets is dodelijker in een operatheater dan het déjà vu. Er resten dan alleen de zich in het zweet werkende solisten en het orkest om het mooie weer te maken. And that is just not enough! Ook Pierre Audi heeft zijn productie voor Amsterdam (voordien reeds te zien in Parijs en Rome) -en dat hoeft niet te verwonderen- ook aan deze vorm van gemakzucht overgeleverd. Als Audi’s non-enscenering iets aantoont dan wel dat deze formule tot op de draad versleten is.

Regisseurs van vandaag hebben de plicht de scènische inertie van “Tristan und Isolde” te dynamiteren. Niet om het stuk om zeep te helpen maar om het zijn verloren gewaande zinnelijkheid als theaterstuk terug te bezorgen, door het van binnenuit te illumineren met de fizz van een contemporaine beeldentaal. Om slechts twee succesvolle voorbeelden van de afgelopen jaren in herinnering te brengen: in Zürich verweefde Claus Guth het stuk met het biografisch narratief van Wagners relatie met Mathilde Wesendonck (zie hier). In Baden-Baden vatte Mariusz Trelinski het stuk in een filmische beeldentaal met personages uit een maffiathriller (zie hier en hier). Trelinski formuleerde het zo: “The beauty of traditional opera music combined with contemporary aesthetics is a truly electrifying mix”. Precies. En zelfbewuste Polen als Trelinski en Warlikowski bewijzen het met de regelmaat van een klok. Ook in de Nationale Opera.

Het leek wel een compleet stuurloos team dat in Amsterdam de tanden had gezet in Wagners nachtwereld-stuk. Er zijn geen scenografische ideeën te zien die ook maar één ogenblik in staat zijn te verrassen. De decors van Christof Hetzer zijn tijdloos en archaïserend. Nooit trekken ze je als toeschouwer binnen in het stuk. De acteursregie van Audi is zo goed als onbestaand.

Van het schip krijgen we slechts vage contouren te zien in de vorm van vier verrijdbare wandelementen die regelmatig in beweging zijn en de illusie scheppen van een labyrint waarin de geliefden zich met moeite weten te vinden. Gehuld in het plastisch licht van Jean Kalman is dit alles zeer conventioneel.

Het walvissenkerkhof dat het tweede bedrijf domineert lijkt op een scène uit Leviathan van Zvjagintsev. Een monoliet, in de vorm van een menhir, in het midden van de scène, wordt transparant tijdens het liefdesduet. De geliefden raken mekaar nauwelijks aan. In hoge nood vluchten ze naar de zijwand. Melot is een gebochelde invalide. Big deal.

Ricarda Merbeth (Isolde)
© Ruth Walz

Tristans sterfhut, omsingeld door stevige Kareolse keien, slokt alle licht op alsof het een zwart gat betrof. Op een primitieve katafalk ligt een gebalsemd lijk. Is het Tristans vader? De solisten dragen nu geen pruiken meer. Iets van hun archetypische achtergrond lijken ze te hebben afgelegd maar ze staan nog steeds niet dichter bij ons. Tristans ultieme narratief krijgt geen scenografische ondersteuning. Na 152 jaar opvoeringsgeschiedenis kan je de stervende held toch niet over de keien van Kareol laten kruipen, toch? Bij Tristans dood lossen beide geliefden op in het pikkedonker van de sterfhut. Reeds voor de helft in bezit genomen door de wereld van de nacht zal Isolde terug verschijnen, als een schaduwpop haar transfiguratie uitzingend in het ultieme tegenlicht van Jean Kalman. Het klinkt minder triomfantelijk dan de muziek lijkt te suggereren.

Nee, er is weer niemand gek geworden tijdens dit derde bedrijf, zoals Wagner nochtans had voorspeld bij een geslaagde uitvoering. Nochtans wordt er in Amsterdam goed gezongen.

Stephen Gould is de reden waarom je deze Tristan zou willen zien en horen. Hij is én de powermachine én de liedzanger die hier vandoen is. Vanaf de eerste maat is het raak : de heldere articulatie verrast, de baritonaal getimbreerde tenor charmeert, de geweldig projecterende stem verbluft. De mezza voce gedeelten leveren de beste momenten op. Die neemt hij probleemloos, met eindeloze reserves, zonder de kern van zijn stem te verliezen. Magnifiek zijn de lyrische gedeelten van het liefdesduet, de aanhef van “O, sink hernieder”, “Dem land, das Tristan meint” (Act II), “Ich war, wo ich von je gewesen” (Act III). “Isolde lebt und wacht, sie rief mich aus der Nacht.” (Act III) was hartverscheurend.

Ricarda Merbeth bevestigde de goede indruk slechts ten dele die ze 2 jaar geleden had nagelaten in Hamburg. Het timbre was mooi maar de voordracht miste helderheid, de intonatie was vaak benaderend en de registerovergangen niet zo fraai. Haar temperament was wel van de partij en de dramatische uithalen waren opnieuw de beste momenten van haar voordracht. Omdat de rest eerder benaderend was geraakte haar Isoldeportret regelmatig uit focus.

Isoldes liefdesdood © Ruth Walz

Günther Groissböck als Marke sculpteerde zijn rol met alle nuances en dramatische accenten. Zijn feeling voor Wagneriaanse declamatie zagen we met dit debuut opnieuw bevestigd. Zelf hoor ik Marke liever nog wat donkerder van timbre, zoals van Matti Salminen, maar de stem projecteert goed en we kijken uit naar zijn Gurnemanz in Parijs. Het mag duidelijk zijn dat een nog groter potentieel voor hem weggelegd is als Wotan in Bayreuth (2020).

Michelle Breedt zingt Brangäne als 13 in een dozijn. Ze articuleert zonder veel affiniteit met Wagneriaanse declamatie. Ook bij Iain Paterson troffen we een soliede stem aan zonder opvallende persoonlijkheid.

Marc Albrecht zoekt geen extreme dynamische effecten op, ook niet in de passages waar het orkest de solisten niet kan overstemmen. Het Nederlands Philharmonisch Orkest loodste hij zeer vloeiend door de partituur. Toch werd ik nooit meegevoerd door een verhit moment van dynamische aard. De orchestrale tutti klonken zelden transparant niettegenstaande individuele instrumenten met alle detail te horen waren. Kan het zijn dat het Muziektheater de orkestrale tutti akoestisch penaliseert voor zitplaatsen onder het eerste balkon? De prelude tot het derde bedrijf kwam het beste uit de verf.

1 opmerking:

Willy Faes zei

Danku. Zeer interessant.