zondag 26 augustus 2018

Hans Neuenfels met Pique Dame in Salzburg (***)

Brandon Jovanovich (Hermann) & Evgenia Muraveva (Liza)
© Ruth Walz
SCHOPPENVROUW EN HAAR HUZAAR

Wanneer gaan we nog eens een Pique Dame te zien krijgen die kan tippen aan de legendarische productie van Graham Vick in Glyndebourne met de onovertroffen Yuri Marusin als Hermann? Ik wacht er al 26 jaar op. In Salzburg komt Hans Neuenfels nog niet eens in de buurt. Dat deze productie –zijn laatste naar verluidt- veel bijval oogstte in de Oostenrijkse pers mag verbazen maar dat heeft ongetwijfeld alles te maken met een soort Wiedergutmachung na de grandioze flop van Die Fledermaus die meesterprovocateur Gerard Mortier bij hem bestelde in 2001. Neuenfels is milder geworden en levert een haast conventionele productie af, zo heet het. Waarom niet gewoon zeggen: Neuenfels is een dilettant? Van de zes producties die ik van hem zag blijft er niets over.

Als regisseur kan je er niet omheen dat Hermann een tragische held is en dat hij de sympathie geniet van de componist. De klassebelangen van de hem omringende samenleving die hem als onbemiddelde officier buitenspel zetten doen bij hem de waanidee ontstaan van de drie kaarten. Het is geen ziekelijk streven naar rijkdom dat hem drijft maar zijn noodlottige liefde voor Liza. Pas in het uur van zijn dood zal hij zijn tragische vergissing inzien. De finale maten van het stuk behoren tot de meest ondraaglijke, verwoestende momenten uit de operaliteratuur. Voor dit alles levert Neuenfels nauwelijks munitie. De samenleving die hij laat opdraven is met geen worden te beschrijven en zoals zo vaak is alles in deze Pique Dame gemaakt, geforceerd, onnatuurlijk.

Het kinderkoor wordt aangevoerd in kooien, de kinderjuffrouwen houden de kinderen als honden aan de leiband, de minnen zijn uitgerust met grote hangborsten. Hoe banaal allemaal! Net als het cliché van het wodkaslurpende soldatenduo Soerin en Tsjekalinski. Herman, zonder hemd in een knalrood huzarenuniform, is al bezeten van de speeltafel nog voor hij in de ban hoort te komen van Tomski’s legende van de drie kaarten. “Eindelijk heeft God ons een zonnige dag gezonden“ zingt het koor en presenteert de badmode van het begin van de vorige eeuw. Choreografe Teresa Rotemberg heeft er wat zwembewegingen aan toegevoegd.

Hermann en Jeletski zijn rivalen in de liefde en de regisseur aarzelt niet om de rustige bezonnenheid van de prins, die zich verzekerd weet van succes door zijn rijkdom, te stellen tegenover de in een gevaarlijke passionele draaikolk verkerende avonturier. Geen van beiden is verliefd op Liza. Neuenfels maakt van Liza de tragische figuur.

Onwaarschijnlijk saai is het tweede tafereel. Op het panoramische toneel van het Festspielhaus is de intimiteit van Liza’s kamer ver zoek. Polina en haar vriendinnen worden aangevoerd op zitbanken per conveyor. Het lijken wel doodskisten. Igor Golovatenko zingt Jeletski’s aria onberispelijk maar kan zich niet bevrijden van stereotiepe gebaartjes. Je ziet Liza niet twijfelen tussen hem en Hermann, het vooruitzicht op een 4-koppige kroost doet haar halsoverkop wegrennen.

Zoals steeds stelt de Mozartpastiche weinig voor en had geschrapt moeten worden zoals Robert Carsen dat deed in Zürich. Waarom wordt ze afgerond met de aankomst van de tsarina in de vorm van een skelet?

Brandon Jovanovich (Hermann) & Hanna Schwarz (Gravin)
© Monika Rittershaus
Spannend wordt het nooit. Ook niet in de slaapkamer van de oude gravin nadat ze haar rosse pruik en haar kleedje met grote groene strik heeft afgelegd. Neuenfels heeft niks exceptioneels aan de nochtans getalenteerde Hannah Schwarz kunnen ontlokken tijdens haar dromerige monoloog. Sterker is haar confrontatie met Hermann. Na al die jaren nog eens een vreemde man in haar slaapkamer aan te treffen doet in haar al snel de “Venus van Moskau” ontwaken. Het pistool schrikt haar niet af, ze duwt de loop in haar mond.

Wanneer de officieren, als parvenu’s in hun dikke pelsmantels, ijzig stil voor zich uitkijken rond de speeltafel waar Hermann zich zopas een kogel door het hoofd joeg dan is de zieke moraal van de samenleving die Poesjkin trachtte in vraag te stellen, enigszins tastbaar. Maar dan is het kalf al lang verdronken. Als de regisseur en de acteur die Hermanns rol voor zijn rekening neemt je niet kunnen doen meeleven met de onfortuinlijke officier dan is het stuk in feite om zeep.

Brandon Jovanovich is het soort talent dat we liever zien aantreden in een Wagneropera. Hermann mag door een Duitse heldentenor gezongen worden maar hij moet ook in staat zijn de stem veelvuldig terug te nemen en kleur en nuancering aan te brengen in de mezza voce delen van de partij. Jovanovich zingt Hermann met veel stem, meestal met te veel stem en idiomatisch niet zo correct. De stormaria kan hij niet de vereiste intensiteit geven ondanks de power waarover hij beschikt. Gelukkig scoort hij zijn beste momenten tijdens de verleidingsscène in Liza’s slaapkamer. Jovanovich verliest zich in veel redondante gebaren en interpretatief is er nog wat werk aan de winkel.

Van de stem van Hanna Schwarz, ooit uitgerust met een Bayreuthwaardige mezzo, blijft nog weinig over. Het Frans van haar monoloog is nagenoeg onverstaanbaar. Oksana Volkova als Polina is geen alt laat staan een contra-alt.

Evgenia Muraveva als Liza heeft niet het ideale timbre. De voordracht is gaaf maar de stem mist warmte. Voortdurend zit je te denken wat Anna Netrebko daarvan zou maken, een rol die bij mijn weten nooit op haar repertoire heeft gestaan. Alexander Kravets en Stanislav Trofimov als Tsjekalinski en Soerin verloren zich in de meest banale vorm van declamatie. Nauwelijks beter was Vladislav Sulimsky als Tomsky, een zanger met weinig persoonlijkheid, weinig speeltalent en een timbre zoals er 13 zijn in een dozijn.

Waarom Mariss Jansons telkens opnieuw als de gedoodverfde ideale orkestleider voor een stuk als Pique Dame wordt opgevoerd is mij een raadsel. Zeker, de capriolen van de klarinet kwamen goed uit de verf tijdens het liefdesduet net als de fluiten en piccolo’s in de stormscène en de tempelklokken tijdens Liza’s waanzinsaria. De orkestrale uitsmijter van het tweede bedrijf was niet zonder effect maar net als in Amsterdam miste ik een zekere romantische geëngageerdheid in de dramatische ondersteuning van het stuk. De tempi waren al eens aan de trage kant.





woensdag 8 augustus 2018

Romeo Castellucci met Salomé in Salzburg (****)

Asmik Grigorian als Salomé © Ruth Walz
BAD MOON RISING

Niettegenstaande Richard Strauss een medeoprichter was van de Festspiele was dit nog maar de derde productie van Salomé in Salzburg. Ze opent met een korte proloog terwijl het geluid van krekels een broeierige mediterrane sfeer oproepen: een 10-jarig prinsesselijke gekroond meisje heft een gouden zwaard boven haar hoofd en legt haar sluier af. Goud, het symbool pur-sang van bijbelse decadentie, is het terugkerend pigment in Romeo Castellucci’s scenografische behandeling van het stuk. “Te saxa loquuntur” oftewel “van u spreken de stenen” staat te lezen op het gaasdoek dat het proscenium overspant, een spreuk ter nagedachtenis van bouwheer Sigismund Graf Schrattenbach die gegraveerd staat op de Neutortunnel naast het Festspielhaus. Het is de eerste cryptische aanduiding waarmee de regisseur hengelt naar de aandacht van de toeschouwer.

De goudglanzende vloer wordt angstvallig proper gehouden, er wordt gezeuld met lijken in body bags. Het is een schuldig landschap dat Romeo Castellucci ons toont en de bereidheid tot geweld weerspiegelt zich ook op suggestieve wijze in de aangezichten van de hovelingen die voor de helft rood geschminkt zijn. Enkel Salome en Jochanaan zijn ongeschminkt. Herodias’ gelaat is in het groen.
Salomé’s witte kleed suggereert jeugdige onschuld, de rode vlek op haar rug verwijst net zo goed naar menstruatiebloed als naar misbruik. Een zwarte maan stijgt op uit de cisterne. Ze zal ook uitdeinen over de hele achterwand van de Felsenreitschule waarvan de arkaden dit keer dichtgemetseld zijn.
Jochanaan is als een ravenzwarte vogelschrik met idianenveren in het haar, wild, mysterieus en primitief-mannelijk zoals de zwarte hengst waarmee hij als personage af en toe ontdubbeld zal worden. Na zijn vervloeking geeft Salomé zich over aan een erotisch zelfbevredigingsballet (choreografie Cindy Van Acker), liggend op de rug, de benen gespreid, terwijl de zwarte hengst onrustig rondjes draait in de cisterne. Het geweldige tussenspel dat ondertussen in de orkestbak loopt eindigt met de convulsies van een vrouwelijk orgasme. Scenisch en muzikaal is dit het échte, té vroege hoogtepunt van de avond.

Raadselachtige beelden zoals de pantomime van twee boksers met afgehakte armen werken onnodig cerebraal. Een jazzband die opduikt en weer verdwijnt is optisch gemakkelijker te integreren in het stuk. Op de bevreemdende tonen van de basclarinet neemt de hofhouding (allen in zwarte mantels en met hoeden, Herodias met een exuberant kapsel en hoofddeksel) bezit van het toneel en installeert zich met ouderwetse staanlampen en meubilair met een gouden toets.
Dat Castellucci weigert om zich choreografisch te engageren voor de dans van de zeven sluiers is de eigenlijke gemiste kans van de avond: als een bondage-girl, halfnaakt en roerloos in foetushouding op een offerblok laat Salomé zich opslokken door een blok graniet die vanuit de toneeltoren langzaam naar beneden daalt.
In een bad van melk maakt ze haar macabere wens kenbaar. Met hevig rood aangezette lippen beleeft ze haar necrofiele extase. Die rondt ze af met een kus in de lucht want van de rekwisietenafdeling heeft ze enkel de romp van de profeet ter beschikking gekregen. Het hoofd van de hengst ligt in een hoek op de vloer.

John Daszak als Herodes © Ruth Walz

Voor Asmik Grigorian was dit zondermeer haar beste prestatie totnogtoe en ongetwijfeld zal deze Salomé een belangrijke boost aan haar carrière geven. Haar slanke dramatische sopraan stelde nergens teleur, ze klonk gaaf over het hele bereik en projecteerde net zo goed in de ppp- als in de fff-passages. Haar vertolking was overtuigend en doorleefd. Basbariton Gabor Bretz zong een soliede Jochanaan maar echt boeien deed hij nooit. John Daszak als Herodes kon mij weer niet boeien met zijn benepen timbre waar ik echt niet van hou. Ook interpretatief gaf hij de rol weinig reliëf. Castellucci gaf hem dan ook nauwelijks de kans een geile patriarch te spelen. Anna Maria Chiuri zong een karaktervolle Herodias. Franz Welzer-Möst en de Wiener Philharmoniker zorgden voor een orkestraal dwingende lezing. Vooral de contrabassen en de lage kopers maakten deze lezing tot de ware nachtmerrie die het hoort te zijn.

De volgende afspraak met Romeo Castellucci is Die Zauberflöte volgende maand in Brussel.