maandag 8 oktober 2018

Katie Mitchell met Jenufa in Amsterdam (****)

Annette Dasch als Jenufa
© Ruth Walz
HAPPINESS IS A DECISION !

Was Karel Kovarevic één van de meest kleingeestige figuren uit de muziekgeschiedenis? Twaalf jaar lang zal hij vanop zijn aartsbisschoppelijke muzikale troon als directeur van het Nationaaltheater de opvoering van Jenufa in Praag blokkeren, waarschijnlijk als wraak voor Janaceks sarcastische recensie van zijn eigen “The Bridegrooms” in 1887. Later draait hij uiteindelijk bij maar probeert zijn gezicht te redden door de opera te reviseren en de nadruk te leggen op de onvolkomenheden van de partituur. Vandaag erkennen we die als intrinsiek aan Janaceks stijl. Janacek had geen andere keuze dan de Kovarevic-revisie te accepteren, hetgeen ervoor zorgde dat de partituur voor het grootste deel van de 20e eeuw in de versie van Kovarevic werd gespeeld. Sinds Glyndebourne 1989 spelen we de Brno-versie die Charles Mackerras en John Tyrrell voor Universal Edition samenstelden. Zo ook in Amsterdam.

Goed om eens een vrouwelijk regisseur aan het werk te zien in de door vrouwen beheerste opera Jenufa. In de handen van Katie Mitchell, die de opera transponeert naar onze tijd, levert dat echter geen nieuwe inzichten op. Ze doet geen poging om de vrouwen moreel buiten schot te houden zoals de eveneens actualiserende regisseur Dmitri Tcherniakov dat deed in Zürich. Ook de #MeToo-beweging is helemaal aan haar voorbij gegaan. Laca, in de finale uiteindelijk door Jenufa geprezen als “de beste mens die ik ooit ontmoet heb” wordt door niemand op de vingers getikt wanneer hij zijn oogappel bijna verkracht op haar bureau, net voor de rekruten toestromen in het eerste bedrijf. Dat Laca na zijn legerdienst met Jenufa zou trouwen met de toestemming van de kosteres, kom je in de opera niet te weten. Wel dat Jenufa ondertussen haar zinnen op zijn halfbroer Steva heeft gezet en verder is er de complicatie van de ongewenste zwangerschap. Als het stuk dan, drie uur later, met een ongeremd Happy-End wordt besloten, waarbij beiden mekaar de kleren van het lijf rukken, dan lijkt het wel alsof Jenufa het allemaal voor zichzelf heeft verknald. Eigenlijk ensceneert Mitchell hier de grandiozer klinkende Kovarevic-finale terwijl Janaceks slot eerder open en onzeker klinkt.

Twee ruimtes, zij aan zij, beheersen het eerste bedrijf: links het kantoor waar de Oude Buryja en Jenufa de administratie bedrijven, rechts de kantine van het familiebedrijfje dat de Buryjas runnen en waar elektrieker Laca druk in de weer is de rookmelders te repareren. Als een sas in het midden staat een toilet. Jenufa purgeert er haar braakneigingen, voor anderen is het een oase voor momenten van stress. Je kan er niet meteen een achterlijk Oost-Europees dorp in herkennen waar de familie-eer nog zo’n rol speelt dat een onwettig kind deze in gevaar zou kunnen brengen. De infanticide is door de componist wel degelijk gedacht vanuit de dwingende sociale conventies van een obscurantistische samenleving. Zij vormt het noodzakelijke contrapunt voor de tomeloze vrijheidsdrang waarmee Janacek zijn heldinnen (Katja nog veel meer dan Jenufa) bezield weet. De brutale trekken van een kindermoordenares kan de kosteres dan ook alleen maar krijgen vanuit dat perspectief en wat ze uiteindelijk doet, daar drukt ze zelf erg op, doet ze uit liefde voor haar pleegdochter. Alleen zo kan de kosteres het centrale, dragende personage worden van deze opera en je tot identificatie dwingen middels een spirituele reis waarvoor Jenufa’s vergevingsbereidheid de finale catharsis zal betekenen.

Norman Reinhardt (Steva) en Evelyn Herlitzius (Kosteres)
© Ruth Walz
Het tweede bedrijf dat ons meeneemt naar de sjofele leefruimte van de kosteres herinnert ons eraan dat Janaceks emotionele rollercoaster nauwelijks kapot te krijgen is. Een verborgen kelderruimte onder de gootsteen is de schuilplaats voor Jenufa en het kindje. De kosteres krijgt Steva zover dat hij het trapje afdaalt om de onverwachte boreling te aanschouwen. Hij gooit met geld en neemt de benen. Evelyn Herlitzius speelt de kosteres zoals ze al haar rollen speelt, van Ortrud tot Elektra, als een hysterisch kostschoolmeisje. De kosteres de tragische grandeur van een Moravische Medea bezorgen is aan haar niet besteed en ze mist haar grote finale in de monoloog waarin ze zich moreel wapent tegen de buitenwereld. Voor het huwelijk van Jenufa en Laca is de keuken aanzienlijk opgefrist. De kosteres maakt een gelaten indruk. Dat Jenufa, na de verschrikkelijke ontdekking van de misdaad, het lijk van haar kindje in de armen gedrukt krijgt alsof het een dode papegaai betrof, behoort niet tot de beste momenten van de avond. Voor het overige wordt er in Amsterdam, in de regie van Katie Mitchell, goed en natuurlijk geacteerd.

Mocht u zich afvragen hoe het verder afloopt met de kosteres eens het doek is gevallen, Gabriela Preissova beschreef het in een novelle, 40 jaar na de première van haar theaterstuk met dezelfde naam (“Jeji Pastorky – Haar stiefdochter”) dat aan de basis ligt van de opera. Een jury, die verzachtende omstandigheden inroept, veroordeelt de kosteres tot 2 jaar cel. Na haar gevangenschap nemen Jenufa en Laca haar in huis waar ze bevend in mekaar stort wanneer ze merkt dat Jenufa terug zwanger is geworden.

De charismatische Hanna Schwarz zingt de Oude Buryia nog steeds met veel stem en gelijkmatiger dan Evelyn Herlitzius die zich hier gedeclasseerd ziet tot de typische rol van versleten Wagnersopranen maar tegelijk -het mag verwonderen- nog steeds Elektra’s zingt aan grote operahuizen. Wat een geweldige impressario heeft deze artieste! De stem vertoont gaten over het hele bereik maar projecteert nog steeds goed in decisieve dramatische momenten.

Als Tsjech, afkomstig van Brno, is Pavel Cernoch van alle zangers het best geplaatst om Janaceks spraakmelodieën correct te articuleren. Hij is sowieso een klassebak en altijd een ideale bezetting in om het even welke Janacek opera. In de algemene malaise van het eerste bedrijf gaat hij een beetje ten onder. Hij rehabiliteert zich vooral in de duetten van het derde bedrijf. Norman Reinhardt als Steva kan zijn korte maar heftige liefdesverklaring aan Jenufa niet de luister geven die Janacek bedoeld heeft. Ik heb het nooit meer gehoord met dezelfde intensiteit als Mark Baker in Glyndebourne. Annette Dasch zingt Jenufa met een matig projecterende stem en écht ontroeren doet ze nooit maar daar kan ze wellicht nog in groeien.

Janaceks werk voor het theater heeft weinig te maken met Franse, Duitse of Italiaanse opera. Zijn werk is “sui generis”. Een uniek facet van Janaceks muzikale taal is dat ze geen invloeden laat zien van Wagner. Er zijn geen leidmotieven in Wagneriaans zin. Meestal gebruikt hij een karakteristiek thema en geeft hij het zo’n diverse behandeling dat het kan dienen voor een hele scène. Belangrijk is dat de ietwat onbehouwen orkestrale textuur niet versuikerd wordt met een laat-romantische glans. Tomas Netopil heeft mij nog nooit écht kunnen overtuigen in Janacek ook niet bij Opera Vlaanderen. Met het Nederlands Philharmonisch Orkest bereikt hij onvoldoende transparantie in de orkestrale tutti in het eerste bedrijf. Ook de dans van de rekruten is in zijn exotische ritmiek onvoldoende meeslepend gearticuleerd. Transparantie is helemaal terug in grote delen van het tweede en derde bedrijf wanneer het orkest zich meer gedeisd houdt en kleinere instrumentengroepen het woord voeren. Weinigen halen het volledige potentieel, ritmisch én dynamisch, uit de geweldige preludes tot het tweede en derde bedrijf. Ook Netopil niet. Heel geslaagd is dan weer het crescendo vóór het finale duet.

Hanna Schwarz (Oude Buryja), Pavel Cernoch (Laca), Annette Dasch (Jenufa)
© Ruth Walz

1 opmerking:

Olivier Keegel zei

Interessante recensie. Katie Mitchell heeft voor de zoveelste keer de plank misgeslagen.