Posts tonen met het label Leos Janacek. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Leos Janacek. Alle posts tonen

vrijdag 15 oktober 2021

Claus Guth met Jenufa in Londen (****½)

Asmik Grigorian als Jenufa © Monika Rittershaus

AND THE WIND CRIES MARY

Was Karel Kovarevic één van de meest kleingeestige figuren uit de muziekgeschiedenis? Twaalf jaar lang zal hij vanop zijn aartsbisschoppelijke muzikale troon als directeur van het Nationaaltheater de opvoering van Jenufa in Praag blokkeren, waarschijnlijk als wraak voor Janaceks sarcastische recensie van zijn eigen “The Bridegrooms” in 1887. Later zal hij bijdraaien maar ook zijn gezicht proberen te redden door de opera te reviseren en de nadruk te leggen op de onvolkomenheden van de partituur. Vandaag erkennen we die als intrinsiek aan Janaceks stijl. Janacek had wel geen andere keuze dan de Kovarevic-revisie te accepteren zodat de partituur voor het grootste deel van de 20e eeuw in de versie van Kovarevic werd gespeeld. Sinds Glyndebourne 1989 spelen we de Brno-versie die Charles Mackerras en John Tyrrell voor Universal Edition samenstelden. Zo ook in Londen.

De Londense productie van Claus Guth werd in maart 2020 stopgezet tijdens de generale repetitie toen “nutty professor” Neil Ferguson met zijn geschifte computermodellen heel Europa in een lockdownkramp stortte en de coronakolder aan zijn verwoestende werk kon beginnen. Achttien maanden later blijft van de originele cast enkel de twee sopranen over. Die zijn goed om van deze emotionele rollercaster weeral een meeslepende ervaring te maken. “Een van de wonderen van Janaceks psychologische kennis over de mens is dat er geen zwart en geen wit is; je treft er geen slechte en goede personages aan. Alle personages kun je begrijpen, als je maar diep genoeg in hun gedachten graaft”, zegt regisseur Claus Guth. Dat is absoluut zo en het is belangrijk om dat te beseffen. Het is één van de zichtwijzen die Janaceks oeuvre nog heel lang aantrekkelijk zullen blijven maken. "Janacek's masterpiece is watertight, the music a miracle", schrijft The Guardian.

Ook al lijken de morele dilemma’s in Jenufa ons vandaag meer en meer onwaarschijnlijk, anno 1900 was het lot van de ongehuwde moeder wel degelijk nog steeds van een schrijnende actualiteit. Als slachtoffers van een intolerante samenleving met een verstarde visie op moraal werden ongehuwde moeders als dienstmaagden naar de grootstad gestuurd of ze kwamen terecht in de prostitutie. Rond het einde van de negentiende eeuw waren er in Wenen alleen al ca. 19.000 Tsjechische vrouwen in dit geval. Guth heeft van die bedenkelijke obsessie een universalistisch thema proberen te maken zonder toe te geven aan de couleur locale noch aan verstikkende religieuze symbolen. Toch is het Moravische dorp dat Guth ons toont een beklemmende microcosmos, volledig omsloten door drie muren, zonder ramen, zonder deuren. De scène zal bij de opening van elk bedrijf slechts te zien zijn doorheen de jaloezieën van een scherm. In de slotmaten zullen we Laca en Jenufa als koppel, gelouterd door hun lijden en het overwinnen van hun verwondingen, deze “vierde wand” zeer betekenisvol zien doorbreken, als het ware een opening zien maken in de muur van schaamte en heimelijkheid van deze obscurantistische dorpsgemeenschap.

Jenufa houdt haar openingsgebed tussen aardappelschillende dorpelingen. Bedden en tafels boorden de scène af. Het is alsof het hele dorp aanwezig is. De koppeltjes die de bedden bezetten vormen een manufactuur waar kinderwiegjes worden gemaakt. Het draaiende rad van de molen is niet te zien maar enkel te horen in de muziek. Klinkt het rekrutenkoor wat slordig, de finale met het prachtige thema dat de grootmoeder inzet is meeslepend. Guths acteursregie is het sterkst in het duet tussen de twee verloofden. Steva’s liefdesverklaring, zijn ode aan Jenufa’s rode appelwangen, lijkt Jenufa grotendeels te overtuigen. De camera bekroont het met een fantastische close-up van de Litouwse sopraan, die eens te meer ons hart komt stelen.

Karita Mattila als de kosteres © Tristram Kenton

De prelude tot het tweede bedrijf laat bijzonder stevige pauken en messcherpe violen horen. De kooi waarin de kosteres haar stiefdochter wegstopt is een draadwerk van stalen beddenbodems. Matrassen liggen gestapeld als ijsschotsen. Dat zal later een aardige metafoor opleveren wanneer Laca één van de bedden grijpt, er een matras op gooit en het bedje spreidt voor zijn oogappel. De vrouwen van het dorp bewegen in de achtergrond als sinistere, pikzwarte silhouetten. Eén van hen zal postvatten op de kooi als een raaf, hier als symbool van naderend onheil en zonde eerder dan als boodschapper van het goddelijke zoals in de Ring. Het gebruik van video is zeer beperkt zoals de projectie van een sterrenhemel tijdens Jenufa’s monoloog. Tijdens Jenufa's gebed lijken de silhouetten langs de wand omhoog te willen kruipen in de richting van de hemel.

De prelude tot het derde bedrijf mocht iets uitbundiger. Werd alle kleur totnogtoe verbannen uit het stuk behalve voor het rode mutsje van de baby en de groene rozemarijnplant, de toneelvloer ligt nu bezaaid met gele bloemen. Ook Karolka en de bruidsmeisjes in traditionele klederdracht voegen nu kleur toe aan de scène. En zo doet hoop zijn intrede in het stuk, culminerend in de hierboven geschetste finale epiloog. Een heel sterk moment.

Asmik Grigorian hebben we zien groeien sinds haar debuut in Blauwbaards Burcht (2014) in Antwerpen. De grote internationale doorbraak kwam met Salomé in Salzburg en vandaag is het overduidelijk dat ze tot de champions league van de lichte dramatische sopranen behoort. Want na haar sensationele Senta in Bayreuth was ook dit weer een zeer sterk debuut. Geen enkele lichte dramatische rol is nog veilig voor haar. Elke rol weet ze op te laden met een intensiteit die geheel haar eigen is. Veel bereikt ze daarbij met haar lenige acteerstijl, haar lichaamstaal en haar nuancenrijke gezichtsexpressie. Het zingen zelf brengt haar nooit in de problemen.

De eigenlijke tragische heldin van de opera is de kosteres. Zij is het meest complexe personage en maakt de grootste emotionele reis door. Ze is als een Moravische Medea en moet bij de toeschouwer zowel ontzetting als respect afdwingen. Wanneer zij haar misdaad bekent demonstreert zij tragische noblesse. Karita Mattila’s rijzige gestalte maakt haar meteen erg geschikt voor de rol van de fiere opperkwezel van het dorp. De evolutie van de strenge bewaakster van de zeden van het dorp tot het hoopje ellende dat overblijft na haar schuldbekentenis, brengt ze heel fysiek, heel beeldend, heel nadrukkelijk articulerend ook. De passage waar ze beslist het kind te vermoorden is een evident hoogtepunt. Het vibrato houdt ze goed onder controle zodat ze deze “partij voor versleten dramatische sopranen” nog zeer gaaf kan laten klinken.

De beide mannenrollen worden zeer adequaat ingevuld zonder dat ik ze ideaal zou noemen: Saimir Pirgu als de weinig trouwlustige Steva en Nicky Spence als Laca. Spence, niet uitgerust met een superhelder timbre en vermoedelijk ook geen al te sterk projecterende tenor, zit hier beter in zijn rol dan als Steva, een rol waarin hij mij ontgoochelde in Brussel.

Henrik Nanasi zorgt ervoor dat het stuk vanuit de orkestbak nooit dramatisch ondervoed geraakt. Hij zet stevige accenten als het moet zoals met de orkestrale climax van het tweede bedrijf. Die van het derde bedrijf is zo overtuigend dat een deel van het publiek de opera als beëindigd beschouwt, net voor de hartverscheurende epiloog.
Nicky Spence (Laca) en Asmik Grigorian (Jenufa) © Tristram Kenton

donderdag 17 oktober 2019

Dmitri Tcherniakov met Die Sache Makropulos in Zürich (*****)

Evelyn Herlitzius als Emilia Marty © Monika Rittershaus

DIE ZEIT, DIE IST EIN SONDERBAR DING

De Zaak Makropoelos mag dan een meesterwerk zijn, het geeft zijn geheimen niet zomaar prijs. Nergens probeert Janáček ons te verleiden: niet met aria’s , duetten of ensembles zelfs niet met orkestrale intermezzi. Het is één langgerekt recitatief dat een rijke orkestpartituur herbergt die bol staat van de snelle motiefjes en dicht op de hielen zit van de Tsjechische spreektaal. “Deze opera heeft het toneel nodig om te kunnen functioneren”, zegt Jakub Hrůša geheel terecht.

Dmitri Tcherniakov wil niet geloven in levenselixirs en operadiva’s van 337 jaar. Dat deden Karel Čapek en Leoš Janáček natuurlijk ook niet. Het was maar een gedachte-experiment voor een filosofische reflectie over de zin van de eindigheid van het leven. Sprookjes lijken enkel thuis te horen in het werk van Tcherniakov als het om de Russische traditie gaat. Tcherniakov gaat deze science-fiction ongerijmdheid uit de weg en vindt daarvoor een geniale oplossing.

“Mir scheint, als sei der Tod die einzige Figur in diesem Stück, mit der Emilia wirklich in Kontakt tritt. Im Grunde ist Die Sache Makropulos eine Oper über die Beziehung von Emilia Marty zu ihrem Tod. Diese Beziehung gleicht einem Duell. Am Schluss des Stückes hört sie zwar auf zu kämpfen, findet aber für sich eine Möglichheit, sich dabei als Siegerin zu fühlen. Sie wird aus ihrem Tod eine so grosse Attraktion machen, dass sie mit dem Gefühl sterben kann, sich dem Tod nicht unterworfen zu haben”, zegt Dmitri Tchernikov in het programmaboek.

En dus zien we tijdens de pompende ouverture X-rays van een lichaam, vervolgens de uitslag van het radiografisch onderzoek. Een vrouwelijke vinger loopt over de diagnose. Kanker luidt het verdict en de patiënt heeft nog maar 2 maanden te leven. Ze maakt een bucketlist op waarbij het laatste, verrassende item is: een hotelkamer huren, acteurs inhuren en kostuums kopen. Anderhalf uur lang zal Tcherniakov ons in spanning houden met dit gegeven. Ondertussen heeft Jakub Hrůša de opmaat gegeven tot Janáčeks opera.

So far so good. Emilia Marty is dus geen 337-jarige maar een terdood veroordeelde kankerpatiënt die haar tenten opslaat in een hotel
Een salon in een hotel uit de jaren 20 zal het eenheidsdecor vormen. Een venster geeft uitzicht op een zonnige binnenkoer. In een stoel voor het venster trekt Marty zich terug op momenten dat ze niet gevraagd is. Zurich speelt het hele stuk zonder pause.

Het eerste bedrijf, een droog conversatiestuk over erfrecht, loopt als een trein. Vitek heeft zijn dossiers naar het salon gehaald. Tómas Tómasson als Dr. Kolonaty, lijkt sprekend op Pim Fortuyn met zijn kale knikker en kleurrijke dassen. Hij zingt de partij met de arrogantie van een jurist die zijn wereld kent. Met een zeer gedetailleerd uitgewerkte regie beheerst hij het hele eerste bedrijf. Ik kreeg meteen zin om zijn Wotan eens te horen. Marty houdt streng de hand aan de incestueuze relatie met haar achterkleinzoon Albert Gregor die haar moederlijke neigingen enkel als sexuele avances wil interpreteren.

Heel innemend zijn de kleine rolletjes van de werkster (Irène Friedli) en de machinist (Ruben Drole). “Ze wachten als bij de dokter”, zegt de werkster over Marty’s aanbidders en Tcherniakov heeft effectief, links en rechts van het salon, een smalle gang voorzien als een sas voor de wachtenden.

Guy De Mey (Hauk-Sendorf) & Evelyn Herlitzius (Emilia Marty) © Monika Rittershaus

Het kost weinig moeite om de componist zelf te herkennen in de figuur van de excentrieke minnaar Hauk-Schendorf. Hauk en Emilia zijn door het leeftijdsverschil even “out of sync” als Leos en Kamila. Met excentrieke oorbellen, het gelaat wit geschminkt en een kleurrijk Latijns jasje weet Guy De Mey te fascineren als Hauk. Dat hij in een volelectrische rolstoel zit belet hem niet om als enige van de aanbidders een sensuele dans met de diva te houden. Dit was de beste Hauk die ik van Guy De Mey al gezien heb.

Elina Makropoulos aanvaardt de dood, niet om te verrijzen, niet om opnieuw te leven, maar gewoon om een einde te maken aan de vrijwillige dood die haar leven is geworden. Het hele stuk staat in het teken van de profetische grandeur van deze finale catharsis die met zijn Schopenhaueriaanse negatie van de ontembare wil tot leven tevens als een zeer Wagneriaanse finale aandoet. Wie ze rateert, rateert het stuk. Dmitri Tcherniakov rateert ze niet ook al is het perspectief van zijn heldin anders. Integendeel hij maakt er een coup de théâtre van. Marty’s grote bekentenis doet de wanden van het salon uiteen spatten en geeft een televisiestudio te zien met publiek gezeten op een tribune. Het hele stuk was in scène gezet en de diva sterft onder de ogen van de camera’s. Vanzelfsprekend geeft deze ontknoping grandeur aan de finale.

Tcherniakov komt daarmee dicht uit bij de biografische situatie van Janáček zelf, zegt Hrůša. Via zijn muze en zijn late internationale erkenning ontdekt Janáček het leven nog eens opnieuw op hoge leeftijd en er ontstaat bij hem de behoefte om het maximum te halen uit de resterende jaren. Al zijn meesterwerken ontstaan tijdens de laatste decade van zijn leven. Het veranderen van het perspectief van Emilia Marty als dat van een terminale kankerpatiënt brengt haar in dezelfde situatie.

Anja Silja zei ooit dat De Zaak Makropoelos staat en valt met de figuur van Emilia Marty. Nooit gedacht dat ik ooit nog eens in superlatieve termen zou schrijven over Evelyn Herlitzius. De consensus onder perscommentatoren over haar prestaties in Strauss en Wagner deel ik absoluut niet. Maar deze partij lijkt haar goed te zitten en Tcherniakov heeft haar doen afstappen van de kinderlijke invulling die zij vaak aan andere rollen geeft. Hier heeft ze vrouwelijke charme (ondermeer in de scène waarin ze het haar kamt) en een elektriserende persoonlijkheid. De Mireille Mathieu pruik staat haar erg goed. Ze zingt de hele partij met volle stem. Goede prestaties ook van Sam Furness als Albert Gregor en Kevin Conners als Vitek. Deniz Uzun als Krista leek mij rijp voor een grotere rol. Scott Hendrickx als Jaroslav Prus, aangekondigd als zwaar verkouden, klonk voortdurend underpowered.

Jakub Hrůša die Janáček speelt met de Philharmonia, daar wil een mens al eens voor naar Zürich rijden. Wat een plezier om deze fascinerende partituur met al haar kostbare details te horen in zijn kundige handen. Zinnelijker heb ik ze nooit weten uitvoeren. Tomáš Hanus in München en Marko Letonja in Straatsburg komen dicht in de buurt. Alle instrumentengroepen klonken helder, de contrabassen legden een tapijt van resonantie onder het orkest, het koper blaakte van zelfvertrouwen. Hij laat het orkest ook erg luid klinken, uiteraard in de finale van het tweede bedrijf en tijdens het magistrale einde.

Evelyn Herlitzius (Emilia Marty) & Scott Hendrickx (Jaroslav Prus) © Monika Rittershaus

woensdag 9 oktober 2019

Willy Decker met Katja Kabanova in Hamburg (****)

Albert Bonnema (Boris) & Adrienne Pieczonka (Katja)
© Forster
MEEUWEN STERVEN IN DE HAVEN

Het succes van Jenufa in 1916, de vriendschap met Kamila Stösslova vanaf 1917 en de geboorte van de Tsjechische Republiek in 1918 zijn de drie cruciale gebeurtenissen die de creatieve impuls aanvoeren in de laatste decade van het componistenleven van Leos Janacek. Voor de genese van Katja Kabanova zal het vooral de fascinatie voor de muze zijn die van doorslaggevende betekenis zal zijn. Hij zal het werk trouwens aan haar opdragen.

Janacek is al 67 wanneer hij in 1921 de première beleeft van Katja Kabanova in Brno. Zijn leven lang heeft hij zich aangetrokken gevoeld door jongere vrouwen. Meer nog, hoe onbereikbaarder het voorwerp van zijn adoratie hoe geëxalteerder zijn gevoelswereld werd. Zijn platonische relatie met de 38-jaar jongere Stösslova is daarom een essentieel onderdeel van zijn biografie en zeer goed te vergelijken met die van Richard Wagner voor Mathilde Wesendonck. Ze stort hem in een fictieve wereld die voor zijn leven even belangrijk is als lucht en water.

Katja is een vat vol tegenstrijdige gevoelens, gevoelens waar ze hevig tegenaan kampt of zich mateloos aan overgeeft: gereserveerdheid en avontuur, geloof en twijfel, schaamte en sensualiteit, trouw en vrijheid, alles wat voor Janacek de mysterieuze essentie uitmaakte van vrouwelijkheid. Zijn aanbeden muze moest ook worden als Katja in de opera: met een drang naar het hogere, een sterke liefde voor de natuur en een heftige, in haar huwelijk onbevredigende sexualiteit. Maar Kamila doet hem dat plezier niet. Ze was niet ongelukkig in haar huwelijk met de antiekhandelaar uit Pisek, ze bracht voor de muziek van de oude galante heer nauwelijks interesse op. Na zijn dood zal ze wel zijn stomende liefdesverklaringen aanwenden om een deel van de tantièmes van het werk in de wacht te slepen.

Muzikaal valt er heelwat te beleven: de magnifieke ouverture is absoluut origineel, er is de geweldige fff-finale van het eerste bedrijf, het korte intermezzo na Katia’s bekenning, de ijskoude finale aan de oevers van de Wolga. Allemaal vintage Janacek.

Katja als een gekooide vogel is het centrale beeld dat deze zeventien jaar oude enscenering van Willy Decker oproept. Tijdens de ouverture zien we haar in witte onderjurk. Een vogelsilhouet wenkt in de verte. Alle anderen in het dorp dragen zwarte pakken. Al snel wordt ze in een gemeenschapsconform zwart kleed geholpen. Het koor gedraagt zich voyeuristisch, oppressief, bevoogdend.

Het hele dorp is gereduceerd tot een doos met gemarmerde houten wanden. Ze oogt mooi genoeg om het twee uur lang uit te houden als eenheidsdecor maar de partituur spreekt ook van de natuur. Die wordt hier helemaal buiten gehouden en dat is jammer. Ze opent zich tijdens het overspelige liefdesduet met Boris. Dan krijgen we opnieuw de vrijheid belichamende meeuwen te zien. Verder is er enkel een tafel en Decker demonstreert met zijn degelijke acteursregie wat je allemaal met een stoel kan doen.

Men zou haast vergeten dat er ook een gelukkig paar aanwezig is in deze dystopische wereld waar de obscurantistische dorpsmentaliteit van de Kabanicha heerst. Kudrjasch en Varvara doorzien die hypocrisie, schuld en onschuld zien ze dagelijks om zich heen bij de veinzende massa in het dorp. Varvara, Katja’s geestelijke zuster, probeert haar te helpen, maar veroorzaakt uiteindelijk de tragedie. Waarom kan Katja niet wat Varvara en Kudrjasch wel kunnen?

“Katja gaat aan zichzelf ten gronde” zegt Decker geheel terecht. “Ze is niet in staat haar eigen innerlijk te verloochenen, gedragingen en gevoelens te veinzen die overeenstemmen met een beeld dat haar omgeving haar oplegt”. Dat brengt ons terug bij de componist die van zijn Katja een geïdealiseerde, engelachtige mannenfantasie maakte. “Een briesje zou haar al wegvoeren”, schrijft hij aan Kamila. Hoe zou zij kunnen weerstaan aan een storm die boven haar hoofd losbarst?

Alle mannen zijn laf in dit verhaal. Tichon, verlamd door de tirannie van zijn moeder, vlucht in de alcohol. De lafste onder hen is Boris. Op haar vraag “Neem mij mee” komt geen bevestiging want van oom Dikoj die hem naar Siberië stuurt, kan hij zich niet losmaken. Dan blijft alleen de zelfmoord over en die krijgt geen Pucciniaanse apotheose vol dramatiek zoals bij Butterfly maar een korte ijskoude finale waarbij de Kabanicha de omstaanders dankt voor hun medewerking.

Oliver Zwarg beschikt over een mooi baritonaal timbre en zingt en speelt een uitstekende Dikoj. Edgaras Montvidas als Boris mocht een fraaier timbre hebben, althans voor een jeune premier. Hanna Schwarz heeft nog steeds voldoende stem voor de monsterlijke Kabanicha. Maar de rol is veel ééndimensionaler dan de Kostelnicka in Jenufa en ze doet er uiteindelijk weinig mee. Jürgen Sacher valt met moeite op in de ondankbare rol van Tichon. Ida Aldrian als Varvara en Oleksiy Palchykov als Kudrjasch vormen een echt paar. Na de catastrofe nemen ze de wijk naar Moskau. Palchykov liet een echte affiniteit blijken met de woordkunst van Janacek. Ook zijn solo dansnummertje in het tweede bedrijf mocht er zijn.

Olesya Golovneva als Katja zingt een intense Katja, zo doorleefd dat ze de stem soms heel rauw laat klinken alsof ze er zelf door geëmotioneerd is geraakt.

Onder dirigent Johannes Harneit dreigt het Philharmonisches Staatsorchester Hamburg bij momenten teveel af te zakken naar Puccini. Zoals wel vaker vond ik dat de partituur van de leeuw van Moravië meer aandacht verdiende op het microscopische niveau, op het niveau van het chaotische netwerk van motiefjes eigen aan de toonspraak van Janacek.

woensdag 7 november 2018

Krzysztof Warlikowski met Uit een Dodenhuis in Brussel (****½)

Sir Willard White als Alexander Petrovitsj Gorjancikov
© B.Uhlig
ORANGE IS THE NEW BLACK

De laatste 16 maanden van zijn leven, nadat Kamilla Stösslova in april 1827 hem bekende hoe onvervuld zij haar huwelijk vond, flakkerde Janaceks romance met zijn 37-jaar jongere muze weer heftig op. Hij schreef haar elke dag, soms 2 brieven per dag. Lange brieven. En als hij geen brieven schreef dan werkte hij aan “Uit een Dodenhuis”. Het is dan ook merkwaardig dat hij uitgerekend in deze periode het onderwerp voor zijn laatste opera vindt in een duister stuk van Dostojevski over het leven in een gevangenenkamp met, op het kamphoertje na, niets dan mannen. Ook Puccini had er zich voor geïnteresseerd maar het project al snel laten vallen na de eerste probeersels van librettist Luigi Illica. De liefde, hét grote thema in al zijn andere opera’s is hier gewoon afwezig en het moet zijn dat Janacek werd aangesproken door de ethische dimensie van het stuk. Toch slaagt Janacek erin zijn muze tweemaal kort te portretteren : in de jonge Tataar Aljeja (een broekenrol voor sopraan) en in Akulka, het slachtoffer van Sjisjkov. Het is ook in deze periode dat Janacek door Koning Albert geridderd wordt in de Leopoldsorde, enkele maanden na de zeer succesvolle première van Jenufa in Antwerpen.

Bij een eerste lezing lijkt het alsof de componist van “Uit een Dodenhuis” als creatieveling is opgebrand. De knappe ouverture herinnert aan de levensbevestigende muziek uit Het Sluwe Vosje en Janacek lijkt te recycleren uit vroeger werk zonder daarbij grote, nieuwe, originele muzikale ideeën te verzinnen. Maar de toonspraak van de late jaren is nog radicaler dan voorheen. Het hele werk is een lawine van korte motiefjes die Janacek met een ongelooflijke imaginatie aan mekaar breit en om beurten doorgeeft aan de verschillende instrumentengroepen tot een kunstvol weefsel. Bij het Dodenhuis is het van belang de tekst op voorhand grondig door te nemen. Het vergt een hoge mate aan concentratie als je de scène, de muziek en het declamatieritme van de vocale partijen evenveel aandacht wil schenken. Want er gebeurt veel in het stuk en gelukkig bezondigt regisseur Krzysztof Warlikowski zich niet aan scènische overkill: de monologen van de medegevangenen zijn als toneelstukjes waarbij de groep verdwijnt op de achtergrond.

Hoe bevrijd je “Uit een Dodenhuis” uit het vermoeiende scenografische keurslijf van de binnenkoer van een in grijsgrauw beton opgetrokken gevangenis ? Patrice Chéreau liet er ons anderhalf uur lang naar kijken in Aix. Bijvoorbeeld door een vierhoekige, verrijdbare glazen doos op wieltjes in het toneelbeeld te schuiven, die ook om haar as kan draaien en die om beurt zal dienen als bureau van de commandant en als podium voor de theaterstukjes van de gevangenen halverwege het stuk. In de hoogte getuigt een glazen galerij van de constante zichtbaarheid van de gevangenen, als het “panopticon” dat Michel Foucault beschrijft in "Surveiller et punir". En van dat panopticon maken ook wij als toeschouwers deel uit.

De projectie van Foucaults diepzinnige overpeinzingen over de relatie tussen rechter en gevangene zoog de focus op de ouverture helemaal weg. Dat was echt zonde. Het inleidende filmpje van een gevangene in een dodencel was dan weer een aardige introductie tot het tweede bedrijf. Ook al schrijft Dostojevski zijn Dodenhuis vanuit zijn persoonlijke ervaring in een Siberisch strafkamp, Janaceks werk localiseren in een Russische strafkolonie is geen dramaturgische noodzaak. Er is enkel de Slavische taal die het werk verbindt met zijn Russische achtergrond en Warlikowski toont op zijn beurt hoe de kleur van een Amerikaanse gevangenis in deze context kan fascineren: er zijn zwarte gevangenen, er zijn drugdeals tussen bewakers en gevangenen, er is het hoertje van de commandant met cowboyhoed, hot pants en witte laarsjes. En er is het alomtegenwoordige basketball : de arend uit het libretto weet zich getransformeerd in basketballer “The Eagle”. We zien hem oefenen nog voor Michael Boder de opmaat geeft tot het stuk. De Grote Gevangene verwijst hem voor de rest van het stuk naar een rolstoel door zijn kuit te bewerken met een mes. Diezelfde Grote Gevangene zal hem in de finale verlossen van zijn verband, een ontroerende manifestatie van Janaceks adagium dat in elk mens een vonk van God verscholen zit.

Problematisch voor elke regisseur zijn de twee pantomimes “Het spel van Kedril en Don Juan” en “Het spel van de mooie molenaarsvrouw”. Warlikowski, die goed begrepen heeft dat de gevangenen de pantomimes nodig hebben als uitlaatklep voor hun sexuele frustraties, maakt er een hoogtepunt van. Vier zwarte dansers in bloot bovenlijf en met rood geschminkte hoofden, die zich in de rest van het stuk overgeven aan een vorm van breakdance, incarneren de duivels die Don Juan naar de hel slepen. Het vrouwelijke element wordt binnen gesmokkeld in de vorm van levensgrote poppen. Zelden waren de pantomimes zo grappig en entertainend. Luka bedient zich van een retro-microfoon, een mooie verwijzing naar Warlikowski’s iconische Don Giovanni uit 2014. We durven vermoeden dat de gevangenen van Leuven Centraal, waar De Munt al 12 jaar iedere week een zangatelier voor gedetineerden houdt, niet zo’n leuke tijd beleven als hier op deze feestdag aan de oevers van de Irtysz.

John Graham Hall als Kedril
© B.Uhlig

Warlikowski smokkelt noch meer vrouwelijkheid binnen in het stuk. Net als Chéreau geeft hij de rol van Aljeja aan een tenor en Pascal Charbonneau speelt hem als een travestiet. Warlikowski laat hem ook opdraven als Luisa tijdens Skuratovs monoloog en het hoertje als Akulka tijdens Sjisjkovs biecht over zijn mislukt huwelijk. The Eagle sluit het stuk af met een treffer, weliswaar in twee pogingen. Een collega sportieveling probeert te ontkomen langs een smalle ladder.

Stefan Margita zong en speelde een fantastische Luka/Filka , Peter Hoare een geweldige Sapkin. Dit was Janacekse declamatie op niveau. Nicky Spence gaf de Grote Gevangene een geweldig projecterende stem. Graham Clarke, haast onherkenbaar met zijn baard als de Oude Gevangene, toonde nog over veel stem te beschikken. Ladislav Elgr stelde teleur als Skuratov en kon niet wedijveren met John Mark Ainsley in de Chéreau-productie. Bonestaak John Graham-Hill was goddelijk als Kedril. Pascal Charbonneau zong Aljeja met veel stem, Willard White was een charismatische Gorjancikov. Pavlo Hunka stelde niet teleur als Sjisjkov maar hij kon van zijn monoloog geen echt hoogtepunt maken zoals Johannes Martin Kränzle dat vorig seizoen in Frankfurt wel deed. De grootste flop, vocaal zowel als scènisch, was de verveelde ambtenaar die Alexander Vassiliev neerzette als de commandant van het strafkamp.

Tweemaal zal het mannenkoor ritmisch in de handen klappen, volledig synchroon met Janaceks partituur. Ook Luka zal tijdens zijn monoloog met zijn mes ritmisch over de metalen gevangenismuur schrapen alsof het in de partituur geschreven stond. Sinds 2017 bestaat er een kritische editie van het werk van de hand van de zopas overleden Janacek-specialist John Tyrrell. In Brussel klinkt de partituur dus zoals Janacek ze bij zijn plotse overlijden op 12 augustus 1928 heeft achtergelaten d.w.z. volledig afgesloten maar de componist heeft het afschrift van het derde bedrijf van de hand van de kopiist niet meer kunnen verifiëren. Ze herstelt de rauwheid van de partituur die ze verloor in de bewerking van zijn leerlingen Osvald Chlubna en Bretislav Bakala, auteurs van de eerste Universal Editie van 1930. In de goed gevulde orkestbak horen nu dus ook kettingen, zagen, aambeelden, bijlen en een ratel thuis.

Is Michael Boder een échte dirigent voor Janacek? Dat kan ik op basis van deze ene uitvoering niet echt beoordelen. Hij overtuigde mij niet in dezelfde mate als Marko Letonja (Straatsburg), Tomas Hanus (München) en Tito Ceccherini (Frankfurt) dat deden in de afgelopen jaren maar zijn lezing bracht de zinnelijkheid van Janaceks muziek meer naar de oppervlakte dan zijn voorgangers in Jenufa en Het Sluwe Vosje. Heerlijk zoals de tempelklokken klonken in het tweede bedrijf. De lage kopers proesten het uit tot aan de rand van het onfatsoenlijke. De strijkers hadden bite en de ontelbare motiefjes, ruggegraat van het orkestrale weefsel openbaarden zich met voldoende helderheid. Het orkest klonk redelijk luid en dat beviel mij best.

De volgende afspraak met Krzysztof Warlikowski is gepland in Parijs met “Lady Macbeth de Mzensk”.

Sir Willard White(Gorjancikov) & Pascal Charbonneau(Aljeja)
© B.Uhlig


maandag 8 oktober 2018

Katie Mitchell met Jenufa in Amsterdam (****)

Annette Dasch als Jenufa
© Ruth Walz
HAPPINESS IS A DECISION !

Was Karel Kovarevic één van de meest kleingeestige figuren uit de muziekgeschiedenis? Twaalf jaar lang zal hij vanop zijn aartsbisschoppelijke muzikale troon als directeur van het Nationaaltheater de opvoering van Jenufa in Praag blokkeren, waarschijnlijk als wraak voor Janaceks sarcastische recensie van zijn eigen “The Bridegrooms” in 1887. Later draait hij uiteindelijk bij maar probeert zijn gezicht te redden door de opera te reviseren en de nadruk te leggen op de onvolkomenheden van de partituur. Vandaag erkennen we die als intrinsiek aan Janaceks stijl. Janacek had geen andere keuze dan de Kovarevic-revisie te accepteren, hetgeen ervoor zorgde dat de partituur voor het grootste deel van de 20e eeuw in de versie van Kovarevic werd gespeeld. Sinds Glyndebourne 1989 spelen we de Brno-versie die Charles Mackerras en John Tyrrell voor Universal Edition samenstelden. Zo ook in Amsterdam.

Goed om eens een vrouwelijk regisseur aan het werk te zien in de door vrouwen beheerste opera Jenufa. In de handen van Katie Mitchell, die de opera transponeert naar onze tijd, levert dat echter geen nieuwe inzichten op. Ze doet geen poging om de vrouwen moreel buiten schot te houden zoals de eveneens actualiserende regisseur Dmitri Tcherniakov dat deed in Zürich. Ook de #MeToo-beweging is helemaal aan haar voorbij gegaan. Laca, in de finale uiteindelijk door Jenufa geprezen als “de beste mens die ik ooit ontmoet heb” wordt door niemand op de vingers getikt wanneer hij zijn oogappel bijna verkracht op haar bureau, net voor de rekruten toestromen in het eerste bedrijf. Dat Laca na zijn legerdienst met Jenufa zou trouwen met de toestemming van de kosteres, kom je in de opera niet te weten. Wel dat Jenufa ondertussen haar zinnen op zijn halfbroer Steva heeft gezet en verder is er de complicatie van de ongewenste zwangerschap. Als het stuk dan, drie uur later, met een ongeremd Happy-End wordt besloten, waarbij beiden mekaar de kleren van het lijf rukken, dan lijkt het wel alsof Jenufa het allemaal voor zichzelf heeft verknald. Eigenlijk ensceneert Mitchell hier de grandiozer klinkende Kovarevic-finale terwijl Janaceks slot eerder open en onzeker klinkt.

Twee ruimtes, zij aan zij, beheersen het eerste bedrijf: links het kantoor waar de Oude Buryja en Jenufa de administratie bedrijven, rechts de kantine van het familiebedrijfje dat de Buryjas runnen en waar elektrieker Laca druk in de weer is de rookmelders te repareren. Als een sas in het midden staat een toilet. Jenufa purgeert er haar braakneigingen, voor anderen is het een oase voor momenten van stress. Je kan er niet meteen een achterlijk Oost-Europees dorp in herkennen waar de familie-eer nog zo’n rol speelt dat een onwettig kind deze in gevaar zou kunnen brengen. De infanticide is door de componist wel degelijk gedacht vanuit de dwingende sociale conventies van een obscurantistische samenleving. Zij vormt het noodzakelijke contrapunt voor de tomeloze vrijheidsdrang waarmee Janacek zijn heldinnen (Katja nog veel meer dan Jenufa) bezield weet. De brutale trekken van een kindermoordenares kan de kosteres dan ook alleen maar krijgen vanuit dat perspectief en wat ze uiteindelijk doet, daar drukt ze zelf erg op, doet ze uit liefde voor haar pleegdochter. Alleen zo kan de kosteres het centrale, dragende personage worden van deze opera en je tot identificatie dwingen middels een spirituele reis waarvoor Jenufa’s vergevingsbereidheid de finale catharsis zal betekenen.

Norman Reinhardt (Steva) en Evelyn Herlitzius (Kosteres)
© Ruth Walz
Het tweede bedrijf dat ons meeneemt naar de sjofele leefruimte van de kosteres herinnert ons eraan dat Janaceks emotionele rollercoaster nauwelijks kapot te krijgen is. Een verborgen kelderruimte onder de gootsteen is de schuilplaats voor Jenufa en het kindje. De kosteres krijgt Steva zover dat hij het trapje afdaalt om de onverwachte boreling te aanschouwen. Hij gooit met geld en neemt de benen. Evelyn Herlitzius speelt de kosteres zoals ze al haar rollen speelt, van Ortrud tot Elektra, als een hysterisch kostschoolmeisje. De kosteres de tragische grandeur van een Moravische Medea bezorgen is aan haar niet besteed en ze mist haar grote finale in de monoloog waarin ze zich moreel wapent tegen de buitenwereld. Voor het huwelijk van Jenufa en Laca is de keuken aanzienlijk opgefrist. De kosteres maakt een gelaten indruk. Dat Jenufa, na de verschrikkelijke ontdekking van de misdaad, het lijk van haar kindje in de armen gedrukt krijgt alsof het een dode papegaai betrof, behoort niet tot de beste momenten van de avond. Voor het overige wordt er in Amsterdam, in de regie van Katie Mitchell, goed en natuurlijk geacteerd.

Mocht u zich afvragen hoe het verder afloopt met de kosteres eens het doek is gevallen, Gabriela Preissova beschreef het in een novelle, 40 jaar na de première van haar theaterstuk met dezelfde naam (“Jeji Pastorky – Haar stiefdochter”) dat aan de basis ligt van de opera. Een jury, die verzachtende omstandigheden inroept, veroordeelt de kosteres tot 2 jaar cel. Na haar gevangenschap nemen Jenufa en Laca haar in huis waar ze bevend in mekaar stort wanneer ze merkt dat Jenufa terug zwanger is geworden.

De charismatische Hanna Schwarz zingt de Oude Buryia nog steeds met veel stem en gelijkmatiger dan Evelyn Herlitzius die zich hier gedeclasseerd ziet tot de typische rol van versleten Wagnersopranen maar tegelijk -het mag verwonderen- nog steeds Elektra’s zingt aan grote operahuizen. Wat een geweldige impressario heeft deze artieste! De stem vertoont gaten over het hele bereik maar projecteert nog steeds goed in decisieve dramatische momenten.

Als Tsjech, afkomstig van Brno, is Pavel Cernoch van alle zangers het best geplaatst om Janaceks spraakmelodieën correct te articuleren. Hij is sowieso een klassebak en altijd een ideale bezetting in om het even welke Janacek opera. In de algemene malaise van het eerste bedrijf gaat hij een beetje ten onder. Hij rehabiliteert zich vooral in de duetten van het derde bedrijf. Norman Reinhardt als Steva kan zijn korte maar heftige liefdesverklaring aan Jenufa niet de luister geven die Janacek bedoeld heeft. Ik heb het nooit meer gehoord met dezelfde intensiteit als Mark Baker in Glyndebourne. Annette Dasch zingt Jenufa met een matig projecterende stem en écht ontroeren doet ze nooit maar daar kan ze wellicht nog in groeien.

Janaceks werk voor het theater heeft weinig te maken met Franse, Duitse of Italiaanse opera. Zijn werk is “sui generis”. Een uniek facet van Janaceks muzikale taal is dat ze geen invloeden laat zien van Wagner. Er zijn geen leidmotieven in Wagneriaans zin. Meestal gebruikt hij een karakteristiek thema en geeft hij het zo’n diverse behandeling dat het kan dienen voor een hele scène. Belangrijk is dat de ietwat onbehouwen orkestrale textuur niet versuikerd wordt met een laat-romantische glans. Tomas Netopil heeft mij nog nooit écht kunnen overtuigen in Janacek ook niet bij Opera Vlaanderen. Met het Nederlands Philharmonisch Orkest bereikt hij onvoldoende transparantie in de orkestrale tutti in het eerste bedrijf. Ook de dans van de rekruten is in zijn exotische ritmiek onvoldoende meeslepend gearticuleerd. Transparantie is helemaal terug in grote delen van het tweede en derde bedrijf wanneer het orkest zich meer gedeisd houdt en kleinere instrumentengroepen het woord voeren. Weinigen halen het volledige potentieel, ritmisch én dynamisch, uit de geweldige preludes tot het tweede en derde bedrijf. Ook Netopil niet. Heel geslaagd is dan weer het crescendo vóór het finale duet.

Hanna Schwarz (Oude Buryja), Pavel Cernoch (Laca), Annette Dasch (Jenufa)
© Ruth Walz

woensdag 4 april 2018

David Hermann met Aus einem Totenhaus in Frankfurt (****½)

Gal Fefferman (Eine junge Frau) en Gordon Bintner (Gorjancikov)
© Barbara Aumüller

LASCIATE OGNI SPERANZA, VOI CH’ENTRATE

Bij een eerste lezing lijkt het alsof de componist van “Uit een Dodenhuis” als creatieveling is opgebrand. De ouverture herinnert aan de levensbevestigende muziek uit Het Sluwe Vosje en Janacek lijkt te recycleren uit vroeger werk zonder daarbij grote, nieuwe, originele muzikale ideeën te verzinnen. Maar de toonspraak van de late jaren is nog radicaler dan voorheen. Het hele werk is een lawine van korte motiefjes die Janacek met een ongelooflijke imaginatie aan mekaar breit en om beurten doorgeeft aan de verschillende instrumentengroepen tot een kunstvol weefsel. Bij het Dodenhuis is het van groot belang de tekst op voorhand grondig door te nemen zodat je de boventiteling kan negeren en je je kan concentreren op de muziek en het declamatieritme van de vocale partijen.

De laatste 16 maanden van zijn leven, nadat Kamilla Stösslova in april 1827 hem bekende hoe onvervuld zij haar huwelijk vond, flakkerde Janaceks romance met zijn 37-jaar jongere muze weer heftig op. Hij schreef haar elke dag, soms 2 brieven per dag. Lange brieven. En als hij geen brieven schreef dan werkte hij aan “Uit een Dodenhuis”. Het is dan ook merkwaardig dat hij uitgerekend in deze periode het onderwerp voor zijn laatste opera vindt in een duister stuk van Dostojevski over het leven in een gevangenenkamp met, op het kamphoertje na, niets dan mannen. Ook Puccini had er zich voor geïnteresseerd maar het project al snel laten vallen na de eerste probeersels van librettist Luigi Illica. De liefde, hét grote thema in al zijn andere opera’s is hier gewoon afwezig en het moet zijn dat Janacek werd aangesproken door de ethische dimensie van het stuk. Toch slaagt Janacek erin zijn muze tweemaal kort te portretteren : in de jonge Tataar Aljeja (een broekenrol voor sopraan) en in Akulka, het slachtoffer van Sjisjkov. Het is ook in deze periode dat Janacek door Koning Albert geridderd wordt in de Leopoldsorde, enkele maanden na de zeer succesvolle première van Jenufa in Antwerpen.

Hoe bevrijd je “Uit een Dodenhuis” uit het voorspelbare scenografische keurslijf van de binnenkoer van een grijsgrauwe gevangenis. De klassieker die Patrice Chéreau ervan maakte in Aix was vermoeiend in die zin dat je 2 uur lang naar dezelfde mannengemeenschap stond te kijken in hetzelfde eenheidsdecor. David Hermann ensceneert het stuk als een requiem voor de vergetenen. Van de nieuwe politieke gevangene Gorjancikov maakt hij een journalist en de centrale figuur van het stuk. Zijn voorgeschiedenis krijgen we te zien tijdens de openingsscène wanneer hij samen met een jonge vrouw vanachter zijn bureau wordt geplukt door de politie. De jonge vrouw draagt een rood kleed, symbool van het vrije woord, en zal vaker doorheen het stuk spoken als een leidmotief, een beetje zoals het meisje in Schindler’s List. In plaats van zweepslagen wordt de journalist getrakteerd op het verbrijzelen van beide handen met een hamer. Luka, die in het echte leven een chirurg lijkt te zijn probeert hem op te lappen in de volgende scène terwijl Skuratov zijn Luise-monoloog declameert. Aljeja verbindt de wonden en dat schept meteen een band tussen beiden.

Problematisch voor elke regisseur zijn de twee pantomimes “Het spel van Kedril en Don Juan” en “Het spel van de mooie molenarin” en de adelaar, symbooldier voor vrijheid en onafhankelijkheid. Is er sprake van de adelaar dan tillen de medegevangen de journalist op de schouders. Ook de beide toneelstukjes krijgen we niet te zien. Hermann laat ze in mekaar overgaan als een niet onaardig choreografisch spel waarbij de journalist in een glazen kooi wordt opgesloten. Zo komt er niets terecht van het door Janacek voorziene spel waarbij de gevangenen de pantomimes nodig hebben als uitlaatklep voor hun sexuele frustraties.

De monologen van de medegevangenen zijn als toneelstukjes die elk voor zich aan de journalist en zijn jonge vertrouweling Aljeja vertelt. De groep zelf verdwijnt naar de achtergrond en manifesteert zich enkel in de koorpartijen. Wanneer Gorjancikov Aljeja leert lezen prikkelt hij daarmee ook zijn literaire fantasie zodat we in de achtergrond beelden te zien krijgen van een kok, een bruiloftspaar, drie heksen en een priester, allen heftig gesticulerend op een loopband als figuren in een stripverhaal. Het draaitoneel laat snelle scènewisselingen toe. Het toont veel muren met evenveel deuren maar geen enkele leidt naar de vrijheid.

Sjisjkov houdt zijn biecht over zijn mislukt huwelijk met Akulka te midden van een landschap van opééngetaste tafels en stoelen. De grandioze Johannes Martin Kränzle gaat heel diep in de schuldige razernij over de moord op zijn vrouw. Hij maakt er het onmiskenbare hoogtepunt van de avond van.

Frankfurt bezette deze productie volledig met het eigen ensemble. Karen Vuong als Aljeja, Gordon Bintner als Gorjancikov en Vincent Wolfsteiner als Luka vielen niet bijzonder op in hun respectievelijke kleine rollen. Het hoe is belangrijker dan het wat bij het sprechgesang van Janacek en AJ Glueckert ontwikkelde een boeiend rubato als Skuratov. Barnaby Rea als commandant klonk niet zo overtuigend als de halfdronken commandant die zichzelf graag tooit met de aanwezigheid van hoertjes. Natuurlijke autoriteit lag niet in de aard van zijn spel maar ook niet in de stem.

Wie wil weten wat een fantastische partituur Janacek naliet voor het Dodenhuis moet dezer dagen naar Frankfurt. Sinds 2017 bestaat er een kritische editie van de hand van John Tyrrell. In Frankfurt klinkt de partituur zoals Janacek ze bij zijn plotse overlijden op 12 augustus 1928 heeft achtergelaten d.w.z. volledig afgesloten maar de componist heeft het afschrift van het derde bedrijf van de hand van de kopiist niet meer kunnen verifiëren.

Tito Ceccherini, als jonge dirigent een geweldige aanwinst voor het 20e eeuwse repertoire in Frankfurt, laat het orkest klinken alsof je het werk nog nooit gehoord hebt. Ceccherini laat de partituur zoveel zinnelijker klinken dan Pierre Boulez op de dvd opname uit Aix. En toch is zijn lezing anti-romantisch en zakelijk. Ze electriseert en focust op het geweld en de vitaliteit van Janaceks partituur. De lage kopers proesten het uit tot aan de rand van het onfatsoenlijke. De strijkers hebben bite, de ontelbare motiefjes, ruggegraat van het orchestrale weefsel openbaren zich in alle helderheid. Het orkest klonk redelijk luid en dat beviel mij best.

De volgende afspraak met “Uit een Dodenhuis” is de live-stream vanuit München in de regie van Frank Castorf. Verder kijken we uit naar de productie van Krzysztof Warlikowski in Brussel volgend seizoen.


Johannes Martin Kränzle als Sjisjkov © Barbara Aumüller

zondag 26 maart 2017

Christophe Coppens met Het Sluwe Vosje in Brussel (***)

Vincent Le Texier (Harasta) & Lenneke Ruiten (Foxie)
© Bernd Uhlig
ALLES VAN WAARDE IS WEERLOOS

"Ik heb Spitsoortje geschreven voor het woud en voor de droefheid van mijn late jaren" schrijft Janacek aan zijn muze Kamila Stösslova. Dat woud is het magische kader waar mens en dier tot de liefde worden geïnspireerd. De muziek die Janacek voor zijn vrolijk-melancholische dierenfabel bedacht, luistert naar die natuur. Ze zit vol ongeduld en spreekt van seksueel verlangen. Het animale in de natuur werkt erotisch prikkelend voor de mensen (een boswachter, een schoolmeester, een pastoor, een stroper). Allen zijn ze in de ban van de wilde en onweerstaanbare, maar afwezige zigeunerin Terynka. Een opvoering van Het Sluwe Vosje die daar niet op focusseert is zinloos. Ook het aspect dans mag niet ontbreken. Uit aantekeningen die Janacek maakte weten we dat hij een deel van de opera van bij het begin als een ballet zag.

"In onze huidige, meer en meer vertrumpte, wilderse wereld is er nog weinig plaats voor naïeve en nostalgische droomwerelden", zo lezen we in het programmaboek, daarbij twee merkwaardige neologismen introducerend in de Nederlandse taal. Laat dat nu uitgerekend datgene zijn wat geheel ontbreekt in deze slaapverwekkende adaptatie van de als operaregisseur debuterende hoedenmaker Christoph Coppens. Dat de regisseur de dierenwereld uit het stuk weert en het Vosje opvoert als een vrijgevochten avontuurlijke jonge vrouw is niet zozeer het probleem. Het is in de uitwerking dat hij faalt. De humor van Coppens is puberaal (zoals de "Fuck You"-borden bij het verdrijven van de das), zijn pogingen tot choreografie van een 30-tal jongeren zijn die van een dilettant, het kunstgevoel waarmee deze productie is ontworpen is die van een provinciaal.

Janaceks woud is vervangen door een polyvalente dorpsloods. De boswachter is een security guard. Links zien we zijn bureau met wel 9 videoschermen, rechts een cafetaria. Allemaal uiterst banaal. In het cafetaria speelt de door Geoff Dunbar als instapopera voor kinderen bedoelde animatiefilm van het Sluwe Vosje. Later zullen we ook niets ter zake doende flitsen te zien krijgen van de politieke vijanden van de regisseur : Trump en Wilders dus. Praalwagens voor een stoet ter ere van de natuur rijden het hele stuk door af en aan. De dieren ruimen baan voor adolescenten van Generatie Z. Hun feestdrukte staat haaks op de broeierige sfeer van het woud die Janaceks muziek oproept en waarin hij zelfs libellen een plaats geeft. De boswachter is een saaie ambtenaar, van erotische spanning met het Vosje is geen sprake. De volwassenen met hun seksuele obsessies krijgen nauwelijks profiel. De bruiloftsdans heeft niets van een climax, de charmante dans van de vossenjongen rond het lijk van een pluchen haas, verzandt in zaalgymnastiek.

Andrew Schroeder als de Boswachter heeft een stem die niet projecteert. Staat hij in het cafetaria dan is hij nog nauwelijks te horen. Lenneke Ruiten heeft wel de looks van het Vosje maar niet de stem. De stem projecteert onvoldoende en in de hoogte produceert ze al snel een schreeuwerig schril geluid. Eleonore Marguerre als de Vos presteert aanzienlijk beter maar het liefdesduet van de Vos en het Vosje stelt uiteindelijk weinig voor. John Graham-Hall als de Schoolmeester zorgt voor het enige lichtpunt in de voorstelling : tijdens zijn tête-à-tête met de zonnebloem laat hij horen hoe Janacek, vocaal en interpretatief, hoort te klinken. Vincent Le Texier als Harasta is de tweede man op het toneel met een klinkende stem maar zijn personage als pickpocket is nietszeggend.

De jonge dirigent Antonello Manacorda kon mij niet over de hele lijn overtuigen. De melancholie van de eerste prelude alsook het onheilspellende van de prelude tot het derde bedrijf wist hij goed te treffen. Minder geslaagd waren de passages waar ritmische precisie vereist is zoals de scène met de kippen of de dans van de vossenjongen. Wij horen hem graag eens terug in een voor hem meer vertrouwd repertoire.

woensdag 11 januari 2017

Robert Carsen met Het Sluwe Vosje in Mulhouse (****)

Enric Martinez-Castignani & Lucie Silkenova
© Klara Beck
DE ONSTILBARE DORST NAAR HET LEVEN

Wie Janáčeks muzikale genie enigszins tracht te vatten kan niet anders dan inzoomen op zijn biografische achtergrond. Al sinds 1620 staat zijn Moravische geboortegrond onder Oostenrijks bestuur. Generaties lang worden de Tsjechen door Oostenrijkers en Duitsers als Untermenschen behandeld. Het Tsjechisch verdwijnt als officiële taal, de begoede burgerij spreekt ze enkel met het huispersoneel. Wij Vlamingen, kunnen ons daar iets bij voorstellen. Maar de geknechte Tsjechische volksziel blijft leven in de muziek; in allerlei patriottische koorverenigingen vindt het nationale volksgevoel een thuishaven.

Janáček wordt geboren in het arme gezin van een dorpsonderwijzer. Te arm om een piano te huren oefent hij zijn partituren van Bach op een klavier dat hij met krijt heeft getekend op de tafel. Hij wordt verliefd op één van zijn leerlingen, Zdenka Schultz, huwt met haar kort voor haar 16e verjaardag maar zal haar daarna nog weinig consideratie gunnen. Zijn gekweld huwelijksleven zal de voornaamste thema's aanleveren voor zijn opera's : passie, verraad, valse trots, schuld en verzoening.

Janáček wordt een militant verdediger van de Slavische cultuur. Het keurslijf van de Duitse cultuur ervaart hij als een bezetting. Een intense devotie voor de verachtte Tsjechische taal nestelt zich in zijn werk. In Brno weigert hij de tram te nemen omdat die toebehoort aan een Duitse firma. Met het ontstaan van de Tsjechische Republiek aan het einde van de Eerste Wereldoorlog gaat voor Janacek een droom in vervulling. Hij schrijft Het Sluwe Vosje (Spitsoortje) in volle patriottische euforie en weet zich in zijn privé-leven en als kunstenaar bevleugeld door de adoratie voor zijn 37 jaar jongere muze Kamilla Stösslova.

Janáčeks oeuvre heeft onmiskenbare universele dimensies. Het trilt van leven en energie, van jeugdige wildheid en verlangen naar vrijheid en geluk. "Ik heb Spitsoortje geschreven voor het woud en voor de droefheid van mijn late jaren" schrijft hij aan zijn muze. Dat woud is het magische kader waar mens en dier de liefde beleven. De muziek die Janáček voor zijn vrolijk-melancholische dierenfabel bedacht, luistert naar die natuur. Ze zit vol ongeduld en spreekt van seksueel verlangen. Het animale in de natuur werkt erotisch prikkelend voor de mensen (een boswachter, een schoolmeester, een pastoor, een stroper). Allen zijn ze in de ban van de wilde en onweerstaanbare, maar afwezige zigeunerin Terynka. Wellicht zou Nietzsche, de filosoof van het leven, een fan geweest zijn van Janáčeks levensbevestigende opera's, althans van Het Sluwe Vosje.

Een zeer herkenbaar onderscheid tussen Janáček en Wagner werd door Milan Kundera ooit als volgt geformuleerd aan de hand van een fragment uit Het Sluwe Vosje: "De onderwijzer heeft veel gedronken en dwaalt heel alleen door de velden. Hij ziet een zonnebloem en, omdat hij dolverliefd is op een vrouw (Terynka), denkt hij dat zij het is. Hij valt op de knieën en verklaart zijn liefde aan de zonnebloem. Het gaat hier slechts om zeven maten, maar ze bezitten een diep aangrijpende intensiteit. Die zeven maten worden later niet meer herhaald, ze worden op geen enkele andere manier verder ontwikkeld. We staan hier lijnrecht tegenover de Wagneriaanse emotionaliteit gekenmerkt door een langgerekte melodie die telkens slechts één gevoel uitdiept, doorgrondt, verruimt en het tot de roes versterkt. Bij Janáček zijn de gevoelens niet minder intens, maar ze zijn uiterst gebald en dus van korte duur."
Wanneer Janacek écht op dreef is dan snak ik wel eens naar een Wagneriaanse herhaling of doorwerking.

Robert Carsen heeft deze productie gecreëerd voor de Vlaamse Opera in 2001 en voor Straatsburg gerecycleerd met een andere scenograaf. Dit keer is het Gideon Davey die tekent voor de decors: een heuvellandschap met een herfstbladerentapijt voor het eerste en tweede bedrijf, een wit laken om sneeuw te simuleren in het derde bedrijf, een lentefris grastapijt voor de finale, dit allemaal prachtig uitgelicht door Peter van Praet. Deze productie, ingestudeerd door Maria Lamont, is van een betoverende eenvoud en Carsen heeft geen moeite gedaan om het stuk te actualiseren naar de gevoelswereld van vandaag. De mensen missen soms wat profiel, de dieren charmeren door hun mimetische nabootsingen van onze vertrouwde viervoeters en gevederde vrienden van het boerenerf.
De insecten zijn geweerd uit het stuk, alleen zoogdieren en vogels hebben het podium gehaald. De vosjes verschijnen uit holen in de bodem. De vaak dansante muziek van Janáček vindt in de choreografie van Philippe Giraudeau een sympathieke visuele tegenhanger. De bruiloftsdans die het tweede bedrijf afrondt, eindigt met een sexorgie. Ook de boswachter beleeft zijn erotische fantasieën in een droom. Zijn Terynka is het Vosje.

De akoestiek van het auditorium van La Filature is verrassend goed niettegenstaande de granieten wanden. De contrabassen hebben een goede definitie, de pauken klinken als pauken, de piccolo strooit zijn zilveren draden als confetti in Janáčeks imaginaire woud.

Dat het Orchestre Philharmonique de Strasbourg Janáček op een overtuigende manier kan spelen dat hadden we onder Marko Letonja al kunnen vaststellen toen De Zaak Makropoelos op de affiche stond. Antony Hermus weet dat niveau van precisie en gedisciplineerd musiceren niet helemaal te bereiken. Op de lessenaars ligt de Universal-editie van Charles Mackerras, allicht de definitieve versie van het werk als we de gezaghebbende musicoloog Jiri Zahradka mogen geloven. Hermus is geen liefhebber van extreme dynamiek. Orkestrale tutti zijn weliswaar zeldzaam in het stuk maar zelfs in de slotmaten behoudt hij een zekere gereserveerdheid. Gelukkig laat hij het orkest gepast uitbundig musiceren tijdens de droomsequens van de boswachter.

Met Lucie Silkenova en Sophie Marilley was het vossenpaar adequaat bezet. Hun duet vond ik niet echt overtuigend. Oliver Zwarg als de boswachter liet een mooi, bijna slavisch timbre horen en een kernachtige bariton. We zien hem graag eens terug, bijvoorbeeld als Alberich. Martin Bárta als Harasta ging niet enkel aan de haal met het zigeunerinnetje Terynka waar iedereen van droomt, maar was ook nog eens de beste man op het toneel. Mireille Capelle als de vrouw van de boswachter, Guy de Mey als de onderwijzer, Enric Martinez-Castignani als pastoor kunnen niet in dezelfde mate boeien.

De volgende afspraak met Het Sluwe Vosje is gepland in Brussel in de regie van Christophe Coppens.

Oudere recensie van Het Sluwe Vosje : Frankfurt

vrijdag 16 september 2016

Kornel Mundruczo met De Zaak Makropoulos in Antwerpen (***½)

TAKE YOUR PROTEIN PILLS AND PUT YOUR HELMET ON

Wanneer Leos Janacek in december 1925 de compositie van De Zaak Makropoulos afsluit, heeft hij zelf nog maar net een geweldige persoonlijke metamorfose doorgemaakt : die van een onbekende Moravische muziekleraar en directeur van een muziekschool tot een componist van wereldformaat. Zijn eersteling, Jenufa, heeft ondertussen de affiche gehaald van alle grote operatheaters in de wereld en zijn werk wordt tijdens de "Weltmusiktage der internationalen Gesellschaft für neue Musik" (IGNM) anno 1923,1924 en 1925 uitgevoerd in Salzburg, Praag en Venetië. Janacek bevindt zich voortaan in het gezelschap van Arnold Schönberg, Igor Stravinsky, Bela Bartok en Paul Hindemith. Eindelijk bereikt hij daarmee ook een zekere welstand want in 1925 bedraagt zijn inkomen het vijfvoudige van 1919. Alleen al de tantièmes afkomstig van zijn uitgever, Universal Edition, zijn nu dubbel zo hoog als zijn jaarinkomen van 6 jaar voordien.

Janacek, een laatbloeier, is inmiddels 71 jaar maar zijn appetijt voor het andere geslacht is onaangetast gebleven. Zijn hele leven lang zal hij zich aangetrokken voelen door jongere vrouwen. Meer nog, hoe onbereikbaarder het voorwerp van zijn adoratie, hoe geëxalteerder zijn gevoelswereld wordt. Zijn platonische relatie met de bijna 40 jaar jongere Kamilla Stösslova is daarom een essentieel onderdeel van zijn biografie en zeer goed te vergelijken met die van Richard Wagner tot Mathilde Wesendonck. Ze stort hem in een fictieve wereld die voor zijn leven even onontbeerlijk is als lucht en water. Althans, dat schrijft hij aan zijn muze in één van zijn meer dan 1000 brieven. Dragen al zijn opera's sporen van autobiografische elementen, het is tijdens de compositie van "De Zaak Makropoulos" dat Janacek tot het besef komt dat zijn muze nooit de zijne zal zijn. Onbewust laat hij zich meeslepen in de leefwereld van een aantrekkelijke, onbereikbare vrouwelijke magneet. Terwijl Stösslova model zal staan voor de ongenaakbare 337-jarige operadiva Emilia Marty, ontsproten aan het brein van science-fictionauteur Karel Capek, kost het ons weinig moeite om de componist zelf te herkennen in de figuur van haar excentrieke minnaar Hauk-Sendorf. Hauk en Emilia zijn door het leeftijdsverschil even "out of sync" als Leoš en Kamilla. Om maar te zeggen, het aartsmoeilijke rolletje van Hauk-Sendorf is er geen om te verwaarlozen.

Janacek hoedt er zich voor om Emilia af te schilderen als een monster dat niet van deze wereld is. Ze is immers niet schuldig. Toen ze jong was dronk ze in alle onschuld een drankje dat een andere macht had gebrouwen. Het is deze macht die haar in de zonde en het kwaad heeft gestort door haar te beroven van emoties en verlangens. Zoals steeds houdt Janacek van zijn zondares omdat ze tegelijk slachtoffer is van haar omgeving. Elina Makropoulos aanvaardt de dood, niet om te verrijzen, niet om opnieuw te leven, maar gewoon om een einde te maken aan de vrijwillige dood die haar leven is geworden. Het hele stuk staat in het teken van de profetische grandeur van deze finale catharsis die met zijn Schopenhaueriaanse negatie van de ontembare wil tot leven tevens als een zeer Wagneriaanse finale aandoet. Wie ze rateert, rateert het stuk.

Van Kornel Mundruczo herinneren wij ons vooral hoe hij Blauwbaards Burcht kapot regisseerde in 2014. Dat doet hij dit keer niet maar het echte potentieel van het stuk weet hij niet te ontginnen en opnieuw tracteert hij ons op enkele van zijn verwarrende truuks zoals het irritante stroboscopische licht waarin hij Hauk-Sendorf laat opkomen. Ook nu doet hij weer hard zijn best om niet voor een conventioneel regisseur te worden versleten, iemand als Robert Carsen bijvoorbeeld die voor Straatsburg echter een veel gaver resultaat achterliet. De operawereld, die hij in Hongarije heeft leren kennen als door en door conservatief, kan hem blijkbaar niet inspireren. Zijn Emilia Marty is een androgyn type met de seksuele dubbelzinnigheid van een popster: iemand als David Bowie voor wie het putten uit verschillende artistieke identiteiten een spel was. Het is een interessante gedachte en het is precies dat wat de conventionele regisseur Robert Carsen realiseerde tijdens zijn ouverture in Straatsburg, weliswaar in een operasetting. Bij Mundruczo blijft het bij een wensdroom. De kostuumafdeling hoefde geen overuren te draaien want vestimentair zien we geen grote metamorfose. Marty eindigt met het kale hoofd van een stervende kankerpatiënte. Manisch depressief werkt ze zich door de rest van het stuk in een strakke leren broek.

Tomas Netopil en het Symfonieorkest Opera Vlaanderen treffen weliswaar de urgentie en het mysterie van de erg narratieve ouverture van het stuk maar wie zijn de zes bikers met verhullende motorhelmen op het hoofd die het advocatenkantoor van Dr. Kolenaty binnendringen, gerechtelijke dossiers doorsnuffelen en het pand verlaten met een formule in de hand? Zijn het de verschillende incarnaties van Elina Makropoulos die samen haar 337 jaar lange leven hebben uitgemaakt? Het zijn beelden die weinig vandoen hebben met het verhaal van de tijd, de diva en de dood dat Janacek hier wil vertellen.

Is het eerste bedrijf op het eerste zicht een kurkdroog conversatiestuk, in de handen van de juiste vertolkers hoeft het geen seconde te vermoeien. Een heel bedrijf lang weet Marty met een alien-achtige afstandelijkheid te fascineren terwijl de mannen om haar heen, verwikkeld in een gerechtszaak, bijzonder goed staan te zingen. Maar een glimp van erotiek tussen Marty en Albert Gregor vangen we niet op en de acteursregie is zeer matig.

Terwijl Marty in het tweede bedrijf doorgaans als "monstre sacré" gecelebreerd wordt door haar aanbidders in haar natuurlijke habitat, de coulissen van een operahuis, neemt Mundruczo ons mee naar Marty's designappartement aan de rand van het bos. Het vuur knettert gezellig in de haard, het openen van de koelkast blaast koolzuursneeuw door de ruimte. Mundroczo meent ons hiermee naar het afgronddiepe Twin Peaks te hebben gevoerd. Zijn interview met Piet de Volder bulkt weliswaar van de filmische referenties maar slechts weinigen vinden hun weg naar de scène.

Gewichtloosheid regeert de finale wanneer het meubilair begint te zweven en we Marty, inmiddels terug Makropoulos, aantreffen met gestrekte armen in Verlosserspose. Deze finale heeft grandeur maar ze weet niet te overweldigen omdat de regisseur alle kansen onbenut heeft gelaten waardoor we Emilia Marty in ons hart hadden kunnen sluiten.

Rachel Harnisch maakt van Emilia Marty geen brokkenparcours. Haar vederlichte dramatische sopraan klinkt indringend en intonatiezuiver. Ze weet er een ritmisch en dynamisch gedifferentieerde partij van te maken. Michael Kraus leent zijn mooi getimbreerde, vaderlijke bariton aan Jaroslav Prus. Michael Laurenz, een heel geëngageerde Albert Gregor, verbaast met zijn erg flinke tenor die hij laat toeteren als een trompet. Wij zien hem graag eens terug in een grotere rol. Ook Karoly Szemeredy presteert goed als Dr. Kolenaty. De rol van Hauk-Sendorf is enkel weggelegd voor een rasacteur met evenveel talent voor het komische als voor de uithoeken van de waanzin. Guy de Mey krijgt er nauwelijks greep op. De piepkleine rolletjes van de werkster en de machinist worden door de regisseur totaal verprutst.

Janacek nam zelden de tijd om zijn partituren te reviseren eens ze waren uitgevoerd. Dat geldt in het bijzonder voor zijn twee laatste opera's. Op vele plaatsen ontbraken geschikte tempoaanwijzingen waardoor de partituur fysiek en technisch zondermeer onuitvoerbaar werd. Charles Mackerras was de eerste die zich over de problemen boog en sinds kort bestaan er twee kritische uitgaven. Tomáš Netopil koos voor de meest recente, degene die Jiri Zahradka samenstelde voor Universal en voor het eerst werd uitgevoerd in Brno in 2014. Op de lessenaars lag bijgevolg het juiste materiaal maar Janaceks eigenzinnige expressiviteit vond ik in deze lezing toch niet helemaal terug. De pregnante, korte motieven die doorheen het hele stuk woekeren waren net iets te weinig herkenbaar als authentieke cellen van Janaceks muzikale taal. Was het een gebrek aan precisie? De tol van deze drukkende oudewijvenzomeravond ? Soms kwam het orkest gevaarlijk dicht in de buurt van een romantische lezing. Het moge Opera Vlaanderen er niet van weerhouden om werk te maken van een nieuwe Janacekcyclus. De leeuw van Moravië verdient dat.

zondag 21 februari 2016

Richard Jones met DE ZAAK MAKROPOULOS in Frankfurt (***)


Susan Bullock © Barbara Aumüller

STILLEVEN MET GOUDVIS

Richard Jones laat het stuk beginnen met een natuuridylle. Hij maakt daarbij gebruik van 7 dankbare acteurs: het zijn kippen die cirkelen rond een kippenhok. De knalgele afscherming en de stralend blauwe wolkenlucht die haast pijn doet aan de ogen, laten er geen misverstand over bestaan dat we het kleurrijke universum van Richard Jones zijn binnengetreden. Dichter dan dit zal hij in de loop van de avond niet bij Janacek uitkomen. Wat volgt is pure slapstick. Wanneer de 16-jarige Elina Makropoulos de eieren ophaalt krijgt ze bezoek van de koninklijke garde die haar onderwerpt aan de test van het levenselixir. Wanneer ze het goedje binnenslikt valt het doek en zet de prelude in. Wat Janacek daarin vertelt krijgt geen visuele ondersteuning. Daarmee is de onmacht van de regisseur al snel aangetoond. Vervolgens zullen we twee uur lang moeten kijken op het spuuglelijke bordkartonnen kantoor van Dr Kolonaty. Enkel zijn bureau zal muteren tot een kaptafel voor artiesten in het tweede bedrijf en de foto's aan de wand in die van gedateerde operasterren. Een langwerpig venster in de achtergrond gunt ons een blik op een gangenstelsel waar allerlei vreemde figuren in rondwaren. Het hele stuk door is de sfeer uitgesproken Kafkaiaans. Het is een steriele omgeving die Janaceks muziek geen enkele kans geeft. O ja, een speelgoedtrein met daarop de cijfers 337 rijdt het hele stuk door van links naar rechts.

Met Jonathan Darlington als dirigent, Susan Bullock als hoofdrolvertolkster en de regie in handen van Richard Jones leek dit wel een Brits onderonsje. Ooit waren de Britten trendzettend inzake Janacek maar als deze uitvoering iets aantoonde dan toch wel dat die tijd achter ons ligt. De verdiensten van Charles Mackarras wil ik zeker niet minimaliseren maar de échte steun voor Janacek komt vandaag van zijn landgenoten. Sinds 2008 loopt er een heus Janacek-festival in zijn geboortestad Brno. Daarover later meer. Het programmaboek maakt geen gewag van de gespeelde versie maar ik vermoed dat het die van Mackarras was. Ze verschilde als dag en nacht van de versie die Marko Letonja daags voordien had laten horen in Straatsburg. Het verschil was hallucinant. Dat lag zeker niet alleen aan de gebruikte editie maar ook aan de dirigent die de partituur routineus afhaspelde alsof het om een romantische partituur uit de 19e eeuw ging. Samen met de kritisch editie hoort, zo hebben Tomas Hanus en Marko Letonja aangetoond ook een gedisciplineerde musiceerwijze, die de échte Janacek aan de oppervlakte brengt. De vereiste ritmische en dynamische differentiering ontbrak geheel en dat gold net zo goed voor de solisten. Hun acteerprestaties deden eerder geforceerd aan.
Susan Bullock als Emilia Marty kon haar blatend vibrato niet steeds verhullen. Alleen Sebastian Geyer als Jaroslav Prus kon mij enigszins bekoren.

Veteraan Graham Clarke als Hauk-Sendorf kreeg wat meer ruimte als normaal. Hij mocht een pantomime spelen bij het begin van het tweede bedrijf. Telkens verbaas ik er mij over hoeveel stem hij nog bezit ondanks de gevorderde leeftijd. Zijn komisch talent is onaangetast maar het dansen ging hem minder goed af. Het bleef een zeldzaam geval van ongeforceerd acteren. Tweemaal wordt hij met geweld afgevoerd door drie mannen in witte jassen.

Jones meent dat Emilia Marty niet hoeft te sterven aan het eind. Het libretto zegt dat ze in zwijm valt. Haar omgeving reageert erg negatief op haar bekentenis. Er wordt zelfs een steen door het venster gegooid. In de finale maten staat ze voor het haardvuur met de formule in haar hand. Ze kan niet beslissen of ze de formule nu in het vuur zal gooien of niet. Erg flauw. Een in alle opzichten complete miskleun.

Robert Carsen met DE ZAAK MAKROPOULOS in Straatsburg (*****)


Raymond Véry / Angeles Blancas Gulin © Kaiser

DE DOOD ALS ZINGEVER VAN HET LEVEN

Het is in Straatsburg dat Robert Carsen zijn aan de Vlaamse Opera begonnen Janacek-cyclus heeft afgewerkt. Het koppelteken tussen beide halve cycli is intendant Marc Clémeur. Vijf jaar geleden hield deze productie première in het huis aan de Rijn. Dit keer stond er een nieuwe chef voor het orkest en lag er een nieuwe kritische editie van het werk op de lessenaars.

Reeds van bij de eerste maten van de geweldige prelude is het duidelijk dat dit vintage Carsen zal worden: na het ceremonieel drinken van het levenselexir laat hij Elina Makropoulos een vlucht nemen in de tijd. Ze wordt omsingeld door een legertje costumières. Die helpen haar vliegensvlug in de archetypische kostuums van de paraderollen die haar carrière als operadiva Emilia Marty zullen uitmaken: Elisabetta, de Marschallin, Tosca, Violetta, Rosalinde uit "Die Fledermaus" (kostuums : Miruna Borozescu). Peter van Praets lichtregie zal er ons nog vaak aan herinneren dat we ons in het theater bevinden. Telkens we de offstage banda horen laat Carsen zijn heldin verdwijnen achter een theatergordijn om seconden later terug te keren met een bos bloemen in de armen. Heel erg slim van de regisseur en meteen al een eerste manifestatie van hoe Carsen het hele werk heeft geënsceneerd vanuit de muziek. Voor een regisseur is dat zelden een slechte strategie.

Vervolgens dompelt Janacek ons onder in het juridisch imbroglio van het eerste bedrijf. Drie hoge rekken met dossiers bevolken het kantoor van Dr. Kolenaty en een handvol klerken houden het toneelbeeld in beweging. Het stuk werd opnieuw ingestudeerd door Laurie Feldman en de acteursregie is typisch voor Carsen : er valt geen enkel redondant of conventioneel operagebaartje te zien. Alle acteurs bewegen met een vanzelfsprekende natuurlijkheid. Muzikaal is er zoveel aan de gang dat het conversatiegedeelte van het stuk nooit verveelt.

Het tweede bedrijf brengt ons naar de natuurlijk habitat van de diva, de ruimte waar ze haar aanbidders ontvangt, de coulissen van haar lopende opera. Carsen koos voor Turandot, niet toevallig een opera die in hetzelfde jaar ontstond als De Zaak Makropoulos (1926) en die tevens bezet is met een gelijkaardig glaciaal personage in de hoofdrol. Het decor is een fraai maar kitscherig Aziatisch paleis met een troon in het midden en Carsen lijkt de draak te willen steken met Zeffirelli. Wanneer de diva zich geleidelijk aan uit haar even kitscherige kostuum wurmt transformeert ze in een look-a-like van Louise Brooks, de Lulu-figuur uit Pabsts "Die Büchse der Pandora". Zelfs het kleine rolletje van de opkuisdame krijgt een elegante oplossing: ze mag de bloemenregen opkuisen die aanbidders vanuit de zijloges bij de aanvang van het tweede bedrijf uitbundig op het toneel hebben gegooid. De machinist stelt een spotlicht af vanuit de nok van het theater en zingt bovendien uitstekend (Peter Longauer). Andreas Jaeggi is een prettig gestoorde Hauk-Sendorf. Zijn exentrieke dans-act kan hij gedeeltelijk overlaten aan Emilia en haar bewonderaars.

De liefdesnacht met Prus vindt plaats tussen de coulissen van haar theater. Dan komt het moment van Emilia Marty's grote bekentenis en doet de regisseur weer iets heel slim: hij laat het toneel volledig leeg halen om de emotionele ruimte te scheppen voor haar grote transformatie. Twee bedrijven lang heeft ze haar gebrekkig EQ op haar omgeving uitgewerkt. Janek is er aan bezweken. Nu is het tijd voor de grote levensles van de 337-jarige en die wil ze delen met ons, die zelf maar al te zuchtig zijn naar het eeuwige leven.
Ze verklaart zich slachtoffer van het tegennatuurlijke mechanisme van haar onsterfelijkheid. Verveling en afwezigheid van verlangen werden haar deel. De zin van het leven is : leren verlangen naar de dood, de dood zien als een vriend, een veilige haven. Langzaam schrijdt ze naar het theater van de overkant waar ze haar ultiem applaus in ontvangst zal nemen. Grandioos.

De Zaak Makropoulos eindigt niet als een utopie, noch als een dystopie maar in een groots Wagneriaans theatraal gebaar van verzaking, de verzaking aan het eeuwige leven. Alleen opera kan zoiets waarmaken. Karel Capek, science-fiction auteur en leverancier van de basisidee, vond het gegeven ongeschikt voor een behandeling in de opera maar liet zich wel royaal vergoeden voor de rechten. Hij hoefde zich geen zorgen te maken. This is the very stuff opera is made off. Janacek was wel handig genoeg om zijn opera niet te besluiten met Capeks droge metafysische bespiegelingen maar met een scène van diepe menselijkheid waar de toeschouwer gevoelsmatig kan op reageren. Het is één van de mooiste finales die er zijn. Helaas veel te kort.

Marc Clémeur had deze productie nauwelijks beter kunnen casten. De drie hoofdpersonages, Marty, Prus en Gregor lijken wel gepasseerd door de handen van dezelfde coach. Ze voelen de ritmische vereisten, de natuurlijke inflecties van de taal en de door Janacek gewilde pauzes van zijn Sprechgesang probleemloos aan. Het resultaat is een authentieke Janacek, ritmisch en dynamisch gedifferentieerd en bezield door personages met karakter.

Angeles Blancas Gulin als Emilia Marty beschikt over een mooi en warm timbre dat dicht in de buurt van een mezzo komt. Wie vertrouwd is met Anja Silja's legendarische incarnatie van de rol in Glyndebourne weet maar al te goed hoe frustrerend het is naar haar gehavende stem te moeten luisteren. Hier krijgen we een stem te horen in blakende gezondheid en met een zinnelijke projectie. Daarnaast was het vooral Martin Barta als Baron Prus, een zanger die zelden Praag verlaat, die opviel met zijn karaktervolle bariton. Ook Raymond Very als Albert Gregor presteerde uitstekend. Guy de Mey als Vitek klonk niet bijzonder stemvast en Sophie Marilley als Krista kon wat meer stem gebruiken.

Wat een plezier om deze fascinerende partituur met al haar kostbare details te horen in de kundige handen van de Sloveense muziekdirecteur Marko Letonja. Je zou haast vergeten te luisteren naar de zangers, zo druk ben je bezig je te vergapen aan al de sprankelende motiefjes die als kikkers opspringen uit de orkestbak. Vooral het koper maakte een bijzonder goede beurt. Vandaag zijn er drie edities van het werk. Na de versie van Charles Mackarras voor Universal zijn er op korte tijd twee kritische edities bijgekomen: die van Tomas Hanus bij Bärenreiter, waarover we reeds berichtten vanuit München, en die van Jiri Zahradka, opnieuw bij Universal. Letonja gebruikt de Zahradka-editie. Ook die klonk bijzonder overtuigend. Ze werd door Marko Ivanovic voor het eerst uitgevoerd op het Janacek-festival in Brno in november 2014. Ze zal ook door Donald Runnicles worden gebruikt in de nieuwe productie van David Hermann in Berlijn.

Voor oudere recensies van hetzelfde werk gelieve hieronder te klikken op het label De Zaak Makropoulos


dinsdag 10 februari 2015

Jenufa in Stuttgart (****)

Foto: A.T. Schaefer

DE ENGEL VAN DE METAMORFOSE

Omdat regisseur David Alden het met intendant Albrecht Puhlmann niet kon vinden moest Calixto Bieito deze productie anno 2007 in minder dan drie weken klaarstomen en de door Alden voorziene decors de zijne noemen. Dit haastwerk bepaalt in grote mate de twee pijnpunten van deze productie: de scenografie is niet bijzonder effectief en over de psychologische motivatie van de personages is onvoldoende nagedacht. Desondanks blijft deze productie heel goed overeind.

Een kerktoren valt nergens te bespeuren. Alle religieuze symboliek is afwezig. De dorpsmolen is verdwenen uit het straatbeeld en vervangen door een verloederde textielfabriek. Het scènebeeld dat aldus ontstaat situeert de handeling in één of andere post-communistische Oost-europese staat. Met enige verbeelding kan je er een achterlijk Oost-europees dorp in zien, waar de eer nog een rol speelt en door een onwettig kind in gevaar zou kunnen worden gebracht. Een hoop lompen liggen op het midden van het toneel. Iedereen kan er zich op zijn manier in afreageren.

Jenufa is de blonde vamp van het dorp. Daar is ze zich zeer goed van bewust en Bieito maakt erg duidelijk hoezeer ze op Laca neerkijkt. Voortdurend daagt ze hem uit. Dat hij uit frustratie het mes in haar appelrode wagen zet wordt daardoor erg plausibel. Het maakt haar persoonlijk rijpingsproces naar de vergevingsgezinde engel van het derde bedrijf extra ontroerend, zij het enigszins utopisch.

De kosteres is niet de gebruikelijke kwezelachtige weduwe. Ze draagt geen moreel pantser, enkel een grijs mannenpak. In leeftijd verschilt ze nauwelijks van haar pleegkind, hetgeen zeer goed mogelijk is. Zo wordt ze een personage dat Jenufa's stress op zichzelf projecteert. We weten dat ze veel tekort is gekomen in de liefde en mogelijk is zij door haar kinderloosheid als vrouw gefrustreerd. In de nabespreking met het publiek (uniek in Stuttgart !) vertelde Angela Denoke dat ze door het kleine leeftijdsverschil ongegeneerd kan inzetten op erotiek om Steva te verleiden tot een huwelijk met Jenufa. Mij lijkt het juist sterker indien een vrouw met een grotere maturiteit zulke vergeefse poging onderneemt.

"Es gibt noch immer Frauen, die ihre Kinder umbringen, permanent liest man von solchen Fällen. Heute führen natürlich andere Beweggründe zu solchen Taten, aber die Frage, die man sich stellt, bleibt auch im 21. Jahrhundert die gleiche: was hat diese Frau so weit gebracht? ", zegt Denoke. Dat had ik zelf ook wel graag geweten maar een afdoend antwoord hierop wordt door de regie niet geleverd. Met haar blote vuisten slaat ze het kind de hersens in, een ijzingwekkend moment dat mijn buurvrouw de blik deed afwenden.

Voor Angela Denoke is de kosteres een debuut en omdat de stem nog steeds in prima conditie verkeert hoeft ze de partij niet te zingen als een versleten sopraan. Het vibrato is nog steeds rimpelloos en ze beschikt over een goed gefocusseerde stem waarmee ze het gevecht met het orkest best aankan. Ooit wilde Bayreuth een Brünnhilde van haar maken. Dat zal ze wellicht nooit worden maar dat ze tot een intelligente en veelgelaagde Kundry in staat is, heeft ze in Londen en Wenen ondertussen bewezen. Last but not least is ze het type zangeres dat Gerard Mortier kon verleiden. Daarmee is alles gezegd.

De intensiteit waarmee ze de kosteres speelt doet denken aan Anja Silja. Aan het einde van het tweede bedrijf, wanneer ze in het geluid van de wind de engel des doods ontwaart, begint ze, overmand door schuld, obsessief de tafel schoon te vegen waarop ze het kind vermoordde. Het leverde een bloedstollende finale op voor het tweede bedrijf; Janaceks snijdende drieklanken deden de rest.

Het tweede en het derde bedrijf gaan in mekaar over zonder rustpauze. Terwijl de hallucinatie van de kosteres minutenlang wordt verdergezet met het geluid van huilende babys maakt de fabriek zich klaar voor een nieuwe werkdag. Tientallen tafels met naaimachines worden aangevoerd, een onverwachte setting voor de voorbereiding van een huwelijk.
Het kinderlijkje bewaart de kosteres onder haar rok. Met deze erotische toeeigening van het dode kind lijkt ze de ongewenste geboorte te willen terugdraaien. Wanneer ze het kind verliest komt haar schanddaad aan het licht.

Bieito laat deze Jenufa eindigen met een geforceerde catharsis : de pasgehuwden gooien lompen naar mekaar en bescheuren zich van het lachen.

Pavel Cernoch als Laca is een voortreffelijk acteur. Hij blinkt uit in karaktervolle, lyrische tenorpartijen. Als Tsjech, afkomstig uit Brno, is hij bovendien goed geplaatst om Janaceks spraakmelodieën correct te articuleren. Van de beide halfbroers levert hij het beste spel. Steva heeft enkel de stem om ons en Jenufa voor zich in te nemen. Daarvoor moet hij voldoende goud in de keel hebben en een minimum aan spinto mogelijkheden ten behoeve van de korte maar intense lyriek van zijn liefdesverklaring in het eerste bedrijf. Gergely Nemeti heeft dat niet en speelt een tamelijk onzekere macho. Mijn voorbeeld als Steva blijft Mark Baker in de dvd-opname van Glyndebourne (1989).

De kleine rol van Jano wordt scenisch en vocaal uitstekend ingevuld door Yuko Kakuta, voortreffelijk getypeerd als streetwise kid en stoorzender met obligate averechtse pet op het hoofd.

Rebecca von Lipinski maakte over de hele lijn een goede beurt als Jenufa en zong vooral een gaaf en ontroerend gebed.

Sylvain Cambreling laat zijn orkest weer luid musiceren. In de akoestisch voordelige ruimte van het Staatstheater levert dit een orchestrale lezing op met veel detail, kleur, betoverende solistische momenten van de altviool en formidabele climaxen. Dat gaat een beetje ten koste van de zangers want de scène biedt meestal weinig steun en is meestal open tot aan de naakte wanden van de toneeltoren.
Stuttgart speelt de versie van Brno. Die zou ondermeer expressiever klinken in het koper dan de Praagse bewerking van Karel Kovarevic. Ik telde drie trombones, 1 tuba en 4 hoorns. Wie het Staatstheater een beetje kent weet hoe overweldigend de kopers hier klinken in de zaal. Zelfs de xylofoonklanken dwarrelen hier als sneeuwvlokken uit het plafond.

woensdag 29 januari 2014

Alvis Hermanis' JENUFA in Brussel


HET SPANNINGSVELD TUSSEN FOLKORE EN MODERNITEIT


Toen Janacek zijn emotionele roller-coaster Jenufa schreef behoorde Bohemen en Moravië nog tot de Oostenrijks-Hongaarse monarchie. In Brno, waar de componist leefde, werd Duits gesproken. De Duitse cultuur gold als de officiële. Janacek was evenwel een militant verdediger van de Slavische cultuur. Samen met andere intellectuelen engageerde hij zich voor de erkenning van de Tsjechische identiteit en voor de autonomie van zijn land. Als Vlaming kan je je daar iets bij voorstellen.

Als meesterwerk van de twintigste-eeuwse operaliteratuur kan je Jenufa dan ook zien als een manifest van de Tsjechische cultuur. Laat het nu mijn overtuiging zijn dat identiteitsstichtende scheppingen, die opborrelen uit de volksziel, de meest authentieke kunstwerken zijn die de geschiedenis heeft voorgebracht. Linkse culturo’s in Vlaanderen die ons om de haverklap met hun kosmopolitisme om de oren slaan en niet te beroerd zijn om andermans foto’s na te schilderen, mogen daar gerust eens bij stilstaan.

Regisseur Alvis Hermanis had geen productie kunnen maken die meer verschilde van die van Dmitri Tcherniakov in Zürich, onlangs besproken in deze kolommen. Tcherniakov verwijderde alles uit het stuk waar hij, kijkend met de blik van een waarnemer anno 2014, niet meer in kon geloven. Anno 1900 was het lot van de ongehuwde moeder wel degelijk nog steeds van een schrijnende actualiteit. Als slachtoffers van een intolerante samenleving met een verstarde visie op moraal werden ongehuwde moeders als dienstmaagden naar de grootstad gestuurd of ze kwamen terecht in de prostitutie. Rond het einde van de negentiende eeuw waren er in Wenen alleen al ca. 19.000 Tsjechische vrouwen met dit noodlot.

Hermanis, die zichzelf graag een radicale conservatief noemt, favoriseerde een volstrekt andere stijl, die van de historische constructie. Hij bezocht Moravië en kwam thuis met handenvol boeken vol folkloristische kostuums. Anna Watkins en de kostuumafdeling van de Munt zouden er een niet onaardige kluif aan overhouden. Sterker nog, hij liet zijn acteurs bewegen volgens een door kabuki geïnspireerde ceremoniële gestiek en stelde in de diepte ook nog eens een batterij danseressen op die de handeling nauwgezet illustreerden en becommentarieerden in choreogra-fische bewegingen die aan de Ballets Russes deden denken. Boven hun hoofden ontrolden zich ook nog de art nouveau prenten van videaste Ineta Sipunova die op hun beurt dan weer door Alfons Mucha leken te zijn geïnspireerd. En zo had Hermanis zijn productie wel heel erg stevig verankerd in de iconografie van de ontstaansgeschiedenis van het werk.

Smaak en schoonheid had Hermanis zijn Brussels publiek beloofd. Hij hield woord en werd ervoor beloond met een ovatie. Het gehele eerste en het derde bedrijf werden op deze wijze ingevuld en waren van een adembenemende schoonheid, het meest nog de choreografie van Alla Sigalova. Maar dit bloedmooie theater was ook dramatisch ondervoed. Geen enkel personage kreeg profiel. De voorstelling ging gebukt onder scenografische en choreogra-fische overkill en verzoop tenslotte in de poppenkast van de folklore. Kwam Hermanis uiteindelijk dichter uit bij Janacek door af te dalen in de folklore en de iconografie van zijn tijd? Ja en neen.

Net zoals Hermanis ging de Amerikaanse cineast Bob Swaim, die Jenufa voor Salzburg ensceneerde in 2001, ter voorbereiding in Moravië rondtoeren. Ook hij kreeg de folkloristische kostuums in de gaten maar liet er zich niet door van de wijs brengen. In het programmaboek schreef hij destijds: “As beautiful as these costumes are, I would hesitate to use them. They are so rooted in Moravian folk life that they might be an obstacle for today’s audience to identify with the characters. Costumes tell a story about the character. I don’t think the opera should be firmly anchored in Czech culture. It would be too limiting. The opera transcends this world. “

Natuurlijk had Swaim een punt. Hermanis bewees in Brussel gewoon dat Swaim gelijk had gehad. Maar daarmee lag Hermanis, de onverwachte estheet, nog niet uitgeteld in de touwen. Hij had immers nog een meesterzet van formaat in petto.Voor het tweede bedrijf zag hij helemaal af van de esthetische principes die het eerste en het derde bedrijf zouden regeren en schakelde hij over op een naturalisme pur sang. Alle folklore werd geschrapt, kostuums en bewegingen werden terug zeer vertrouwd, in de schamele woonst van de kosteres zagen we de geijkte christelijke symbolen. Het leverde een bijzonder fascinerend contrapunt op met de beide hoekdelen van het stuk. Tevens tilde hij daarmee het tweede bedrijf op tot de dramatische kern van het stuk. Anders uitgedrukt : Jenufa werd het stuk van de kosteres, een kans die Tcherniakov had laten liggen.

Voor een goed begrip is het van belang te weten dat Janacek zichzelf in het personage van de kosteres heeft gespiegeld. Dat blijkt zondermeer uit volgende biografische noot. De Janaceks waren immers strenge ouders. Wanneer hun geliefde dochter Olga verliefd wordt op een buurtjongen wordt deze door de ouders afgewezen. Janacek stuurt zijn dochter vervolgens naar een oom in St-Petersburg waar ze de ziekte zal oplopen die haar fataal zal worden. Op haar sterfbed zal Olga aan haar vader vragen om uit Jenufa voor te spelen, een opera waarvan zij weet dat ze de opvoering niet meer zal beleven. Janacek zet zich aan de piano en speelt. Vier dagen later sterft ze. Het is hartverscheurend om dit tafereel voor de geest te halen. Over Janacek schreef zijn huishoudster : “Janacek was een gevoelig iemand die zijn verdriet in zijn werk stak”.

De kosteres is dan ook de tragische heldin van de opera. Zij is het meest complexe personage en maakt de grootste emotionele reis door. Ze is als een Moravische Medea en moet bij de toeschouwer zowel ontzetting als respect afdwingen. Wanneer zij haar misdaad bekent demonstreert zij tragische noblesse. Jeanne-Michèle Charbonnet haalde alles uit de kast om deze cruciale scènes waar te maken. Hoe ze het tweede bedrijf afsloot, overmand door schuldgevoelens, kijkend in het gezicht van de dood, was pure horror.

Sally Matthews was een erg geschikte Jenufa maar klonk niet altijd even fraai. Jeanne-Michèle Charbonnet had het geijkte profiel voor de kosteres, namelijk dat van de versleten Wagnersopraan, en zette vooral in op expressiviteit. Nicky Spence als Steva had alles in huis om Jenufa’s appelwangen te bezingen maar uitgerekend in zijn grote verleidingsmoment liet hij na om te scoren. Charles Workman zong de partij van Laca iets te mooi en had ze ritmisch net iets interessanter kunnen laten klinken.

Ludovic Morlot dirigeerde vanzelfsprekend de versie van Charles Mackerras en John Tyrrell uit 1908. Hij loodste zijn manschappen probleemloos door de onbehouwen partituur en bracht de ruwe emotionele kracht van Janaceks muziek aan de oppervlakte zonder enige sentimentaliteit. De geweldige prelude tot het derde bedrijf, waarin hij dynamisch en ritmisch kon uitblinken, nam hij dan weer net iets te braaf.