Sabina Cvilak als Gräfin Mariza © Karl/Monika Forster
GLÜCK IST EIN SCHÖNER TRAUM
Gelukkig kreeg Emmerich Kálmán al vroeg last van artrose aan de rechterhand anders was hij beslist concertpianist geworden en had de canon van de Weense operette het moeten stellen zonder geniale werken als “Die Csárdásfürstin” en “Gräfin Mariza”. Operettefan Adolf Hitler had er zijn hart aan verpand. Na de Anschluss bood hij Kálmán, die joods was, hoogst persoonlijk het Arische erestaatsburgerschap aan. Kálmán weigerde en emigreerde naar Frankrijk en later naar de USA, alsof hij voorvoelde dat het met kunstenaars die onder Hitlers protectie stonden niet zo goed zou aflopen.
“Heut’ betrügen wir die Nacht, getanzt wird und gelacht, wenn der Champagner kracht! Heute ist uns alles ganz egal, heute schlafen wir im Nachtlokal! Heut’, so lang die Welt noch steht, weil sie vielleicht schon morgen zum Teufel geht”, zingt het koor in Gräfin Mariza. Welkom in de onbezorgde, licht decadente wereld van de Weense operette waar een naïef, eenvoudig meisje een Trutscherl heet en een huzarenhelm een Tschakko, de champage vloeit in beken en rijke tantes uit de lucht komen vallen om financiële noden te lenigen en harten te verbinden.
Regisseur Thomas Enzinger is artistiek directeur van het Lehár-festival in Bad Ischl en weet precies hoe operettes werken. Zijn bijzonder entertainende regie heeft evenveel oog voor de vis comica als voor de bitterzoete romantiek die zich afspeelt op de achtergrond. Op geen enkel moment levert dat tenenkrommend theater op en je vraagt je af waarom geniale werken als Gräfin Mariza zo zelden de affiche halen. Het gaat hier tenslotte toch om een muzikaal meesterwerk: er is de fantastische ouverture waarvan het hoofdthema doorheen het hele stuk spookt, er zijn de twee geweldige aria’s van Graaf Tassilo, “Wenn es Abend wird” en “Auch ich war einst ein Csárdáskavalier”, Mariza’s grote aria “Gluck ist ein schöner Traum” en het opwindende terzet “Braunes Mädl von der Puszta.” Ook het koor beleeft erg goede momenten.
Enzinger laat ons naar het stuk kijken door de ogen van een zigeunerkind, een kind dat moeite heeft om de gedragingen van verliefde volwassenen te begrijpen. Mariza’s dienaar Tschekko geeft haar nu en dan de sleutels tot de intrige. Het thema is gelijkaardig aan dat van Die Lustige Witwe (Leo Stein was librettist van beide werken) : hoe een verpauperde graaf smoorverliefd wordt op een welstellende gravin en hoe zij omgaan met hun trots vanwege het geld dat tussen hen staat.
Scenografisch werd gekozen voor een rechttoe rechtaan oplossing : een draaitoneel met in het midden de hagelwitte kasteelwand van Mariza’s landgoed en een obligate trap. De achterzijde van de wand kan off-stage omgebouwd worden, snelle scènewisselingen houden vaart in het stuk. Decors en kostuums van Toto ademen de sfeer van de jaren 1920.
De komediantische rollen als Fürst Populescu en Baron Kolomán Zsupán zijn uitstekend bezet met Björn Breckheimer en Erik Biegel. Shira Patchornik als Lisa kan onwaarschijnlijk grienen, als een echte Trutschl. Met zijn zwaar Weens-Hongaars accent is Zsupán niet altijd goed te begrijpen. In het onverwachte ontmoetingsduet met Mariza geeft hij zich, samen met vijf van zijn clonen, over aan een even onverwachte landelijke choreografie waarin hooivorken en melkemmers een rol spelen. Halverwege houdt hij halt voor een soort poesta-rap.
Evamaria Mayers choreographie, aanvankelijk niet zo opvallend voor de zigeunerdansen, krijgt bij het dansnummer “Im Tabarin” een hoog revue gehalte met een razend knappe act uitbesteed aan vier atletische koppels waarvan één danser een koprol in de lucht maakte en een andere een wervelend breakdance moment inbouwde. Overigens klinkt op dat moment muziek van Kálmáns zoon Charles. De “Tabarin-Step” van Charles Kálmán was deel van een Puszta-Fest in de versie van Gräfin Mariza anno 1966 in München, een versie die later ook elders werd gespeeld. In Wiesbaden wordt de Tabarin-Step ingeleid en afgerond met de charleston uit Kálmáns “De Herzogin von Chicago”. Ook het terzet “Braunes Mädl von der Puszta” kende een uitstekende choreografie, ditmaal voor de solisten.
Thomas Blondelle als Graaf Tassilo © Karl/Monika Forster
1924 is nog altijd de tijd dat de operette steevast voorzien werd van een happy end. Daarvoor zorgt Fürstin Božena Guddenstein zu Clumetz met al haar geld en haar Je-m'en-foutisme. Désirée Nick speelt en zingt haar als een diseuse uit het Berlijnse cabaret. Ze was goddelijk, pronkend als een vergane glorie, de aandacht trekkend op haar been via de split in haar rok. Ze neemt de gelegenheid te baat om nog eens te gloriëren voor het mannenvolk alvorens zich halsoverkop te storten in het snelste huwelijksaanzoek uit de geschiedenis, tot groot ongenoegen van haar kamerdienaar Penizek, een ex-theatercriticus die in zijn replieken voortdurend verwijst naar theaterstukken. Het verrassende is dat ze ook een song te zingen krijgt als finale uitsmijter. Die werd gevonden in “So ein Pech muss mir passieren “ uit Kálmáns vroege operette “Ein Herbstmanöver” (1909) voorzien van een nieuwe tekst waarin het oranje haar van Trump en de haardos van BoJo de revue passeren. Het is het hilarische hoogtepunt van de avond.
Grote stemmen zijn nodig in het land van de operette om het ware potentieel te onthullen. Op dat vlak stelde de productie wat teleur. Iedereen zingt met een microfoontje om de verstaanbaarheid van de vele gesproken dialogen te verhogen. Slechts heel af en toe valt dat op in het klankbeeld.
Thomas Blondelle als Tassilo beweegt zich doorheen de partij met een passende operettesmile en een natuurlijkheid alsof hij hele dagen niets anders doet. Hij speelt goed en spreekt voortreffelijk Duits. De partij lijkt hem soms enigszins te laag te liggen. Het timbre is nooit echt helder noch echt stralend. “Wenn es Abend wird” moet hij met voix mixte zingen, dat gaat heel hoog en dan wordt de stem heel erg dun. Graag had ik ter vergelijking Marco Jentsch van de tweede bezetting gehoord, tenminste als zijn stem de jarenlange Wagnerpartijen overleefd heeft. Problematischer nog klonk Sabina Cvilak als Gräfin Mariza. Het vibrato en de registerovergangen waren vaak niet zo fraai. In het borstregister pakte ze soms erg zwak uit. Tassilo en Mariza presteerden het beste met hun duet waarmee ze voor elkaar ontdooien (“Mein lieber Schatz-Sag ja, mein Lieb”):
Dirigent Christoph Stiller amuseert zich wellicht te pletter bij elke opvoering. Erg guitig klonken de trompetten in de Zsupánmuziek. Ritmisch is dit veeleisende muziek maar Stiller heeft steeds de vinger aan de pols, laat het orkest nooit slepen en stelt niet teleur in de geweldige accelerandi die deze partituur zo bijzonder maken. Soms slaat hij aan het molenwieken als een windturbine. Heerlijk om zien!
Thomas Blondelle (Graaf tassilo) & Désirée Nick (Fürstin Bozena Guddenstein) © Karl/Monika Forster
Geen opmerkingen:
Een reactie posten