Posts tonen met het label Emmerich Kalman. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Emmerich Kalman. Alle posts tonen

woensdag 30 september 2020

Jan Philipp Gloger met Die Csárdásfürstin in Zürich (***)

Annette Dasch als Sylva Varescu
© Toni Suter
MEIN GOTT, ES WAR NICHT MEHR ALS EINE FARCE !

Emmerich Kálmán is 10 jaar oud wanneer hij in Boedapest zijn eerste opera meemaakt : “Die Walküre” o.l.v. Arthur Nikisch. Het schijnt dat hij er nachtmerries aan overhield. Als 22-jarige, pas afgestudeerd aan de academie, reist hij in 1904, samen met Zoltán Kodály, naar de Festspiele in Bayreuth. Het Festspielhaus vindt hij afstotend primitief en na twee voorstellingen ruilt hij het voor het Prinzregententheater in München waar eveneens een Wagnerfestival loopt. Van Nikisch mag hij alle voorstellingen van “Die Meistersinger” meemaken vanuit de orkestbak.

Het is echter de operette die appelleert aan zijn talent en “Die Csárdásfürstin” wordt zijn eerste internationale hit. Na de première in het Johann Strauss Theater in Wenen (1915) beleeft het stuk niet minder dan 533 opvoeringen en wordt het even succesvol onthaald in Hamburg als in Berlijn. Een ware triomftocht volgt in heel Europa; Moskau en New York volgen in 1917. Tegen die tijd heeft het stuk niet minder dan 12.000 opvoeringen gekend over de hele wereld.

Muzikaal valt er heel wat te beleven : er is het met zigeunersaus en guitige klarinetten gekruide “Heia, heia in den Bergen”, er zijn de aardige patriarchale fratsen in “Die Mädis, die Mädis vom Chantant” en “Ganz ohne Weiber geht die Chose nicht”, er is het wonderlijk meeslepende “Ja, Mädchen gibt es wunderfeine” en de prachtige wals “Weisst du es noch”, er is de tenorsolo “Tanzen möchte ich” en de opwindende dansfinales van “Ja, so ein Teufelsweib” en “Jay maman, Bruderherz”.

Het centrale idee van het stuk (oorspronkelijke titel: “Es lebe die Liebe”) is dat liefde standenverschillen, nationale landsgrenzen en sociale vooroordelen overwint. Kort samengevat: De Oostenrijkse prins Edwin von Lippert-Weilersheim wil trouwen met Sylva Varescu, de ster van het Orpheum, een variété-theater in Boedapest. Zijn ouders zijn hevig gekant tegen deze verbintenis en arrangeren een huwelijk met nichtje Stasi. In 1915 is de “zilveren operette” nog steeds aan een happy end gebonden en alles komt uiteindelijk goed want was de moeder van de prins ook geen chansonette in datzelfde Orpheum geweest? In zijn Lehar-biografie schrijft Otto Schneidereit dat er in het Oostenrijk en Duitsland van de 18e en 19e eeuw door meer dan 180 prinsen, 600 graven en 3000 baronnen getrouwd werd met actrices, zangers en danseressen.

Sylva, de iconische self-made woman, bereikt haar hoge status door talent en hard werk. Dat contrasteert met de ledigheid van aristocraten als Edwin en de overige mannen in het Orpheum, gekarakteriseerd als zware drinkers, womanizers, idioten, sociale klimmers en hypocrieten die niets geven om de samenleving en nog wel het minst om de aan gang zijnde oorlog. Kálmáns operette is niet mals voor de spilzucht van de elite van de Donaumonarchie.

Omdat het werk ontstond aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog en de ondergang van de monarchie inluidde, wordt het wel eens de "wereldondergangsoperette par excellence" genoemd. Regisseur Jan Philipp Gloger maakt er het allesomvattende thema van, evenwel zonder WO I erin te betrekken. Het liefdesverhaal geraakt daardoor deels naar de achtergrond en het stuk vergaloppeert zich in een fatale ondergangsparabel vol ecologische en klimaathysterische illustraties.

Allicht vond Gloger inspiratie in de covid-vluchtende superrijken op hun luxe yachten. Csárdásfürstin heet de luxe boot die 2 uur lang de geïmproviseerde Stille Zuidzee op het toneel van Opernhaus Zürich zal bevaren om tenslotte te stranden op een ijsberg in Antarctica. Sylva behoort tot de crew die pleziertjes aan boord verschaffen zoals het zingen van het Heia-lied uit het Orpheum. Edwin is in deze versie reeds gehuwd met de hysterische Stasi en de hoogspanning tussen Edwin en zijn ouders is ten offer gevallen aan de rode stift. Daardoor blijft er van de amusante intrige weinig over. Met de besognes van verveelde rijkemanszoontjes kan een publiek niet connecteren. Drankblikjes gooien ze achteloos over boord. De locale schonen die ze laten aanmeren worden na bewezen diensten wandelen gestuurd. “Ganz ohne Weiber geht die Chose nicht” maar het mag niets kosten. Edwin doet zijn huwelijksbelofte aan wal in een exotisch-folkloristische setting. Maar het liefdesverhaal komt nooit van de grond, laat staan die van het tweede koppel (Boni en Stasi).

De acht dansers, in een choreografie van Melissa King, bakken er weinig van. Het verlovingsfeest is banaal, het intermezzo kan enigszins boeien maar de dans als apotheose wordt hier nergens bereikt.

Rebeca Olvera (Stasi), Pavol Breslik (Edwin)
© Toni Suter
Ondertussen is de geest van Greta Thunberg binnengesijpeld. Gloger laat geen kans voorbij gaan om zijn geloof in de klimaathype te belijden. Die moraliserende kruistocht is hem belangrijker dan geloof in de operette. Soms komt er een duikboot voorbij of een gammel bootje met vluchtelingen, of een ijsschots met een puffende ijsbeer. Meeuwen vallen dood uit de lucht.

Tot de betere momenten behoort het lied “Der Alte Noah”, binnengesmokkeld uit “Die Faschingsfee”, door Feri in een volgspot voor het doek gebracht met begeleiding van een draaiorgel. Hij breit er ook een coronastrofe aan: “Als das Virus kam auf Erden, überal zu wüten, machten manche sich daran, das Schlimmste zu verhüten”. Het dient vooral om tijd te winnen voor een scènewisseling want de boot is ondertussen lek gelopen op een ijsberg. Dieren dienen zich aan in paren om de reddeloze planeet te verlaten. In de finale komt het tot een kosmisch cataclysme refererend naar Lars von Triers Melancholia waarbij de boot uiteindelijk op Mars terechtkomt en locale aliens de kunst van het drinken wordt geleerd! Nee, ik verzin het niet !

Als we de Weense operette willen verdedigen dan moeten we heel categoriek zijn: operette werkt alleen met grote stemmen. Pavol Breslik is geen operettetenor. Het timbre is eerder banaal, de stem projecteert middelmatig, ze verwarmt niet en bezit geen glans. Ook interpretatief heeft Breslik mij nog nooit kunnen boeien.
Annette Dasch is gewoon een maatje te klein. Dat is zo in het Wagnervak en dus ook hier. In het lage middenregister en het borstregister verdwijnt de stem gewoon in een zwart gat terwijl hier eigenlijk een echte dramatische sopraan vandoen is.
Spencer Lang als Boni en Martin Zysset als Feri en Rebecca Olvera als Stasi presteren ook zeer matig. Kortom, vocaal is dit een teleurstelling bovenop de problematische klank in de zaal en de teleurstellende enscenering.

De flamboyante Lorenzo Viotti hanteert over het algemeen geschikte tempi, de versnellingen en de orkestdynamiek lijken voldoende gedifferentieerd maar in de zaal komt het niet over. Ik verwijs naar de recensie van Boris Godunov voor de behandeling van de orkestklank. Nooit slaat de vonk in de pan. De hele voorstelling klinkt voortdurend underpowered. Om de matig presterende solisten te sparen? Er zit geen ziel in deze muziek vanwege de artificiële klank en balans. Ik herinner mij niet eens de guitige klarinetten gehoord te hebben. Gebrek aan zinnelijkheid in de orkestklank en ondermaatse vocale prestaties maken dat er geen ruimte is voor opwinding of ontroering. Voor een Weense operette is dat de definitie van een flop.
Pavol Breslik (Edwin)
© Toni Suter

woensdag 16 oktober 2019

Thomas Enzinger met Gräfin Mariza in Wiesbaden (****+)

Sabina Cvilak als Gräfin Mariza
© Karl/Monika Forster

GLÜCK IST EIN SCHÖNER TRAUM

Gelukkig kreeg Emmerich Kálmán al vroeg last van artrose aan de rechterhand anders was hij beslist concertpianist geworden en had de canon van de Weense operette het moeten stellen zonder geniale werken als “Die Csárdásfürstin” en “Gräfin Mariza”. Operettefan Adolf Hitler had er zijn hart aan verpand. Na de Anschluss bood hij Kálmán, die joods was, hoogst persoonlijk het Arische erestaatsburgerschap aan. Kálmán weigerde en emigreerde naar Frankrijk en later naar de USA, alsof hij voorvoelde dat het met kunstenaars die onder Hitlers protectie stonden niet zo goed zou aflopen.

“Heut’ betrügen wir die Nacht, getanzt wird und gelacht, wenn der Champagner kracht! Heute ist uns alles ganz egal, heute schlafen wir im Nachtlokal! Heut’, so lang die Welt noch steht, weil sie vielleicht schon morgen zum Teufel geht”, zingt het koor in Gräfin Mariza. Welkom in de onbezorgde, licht decadente wereld van de Weense operette waar een naïef, eenvoudig meisje een Trutscherl heet en een huzarenhelm een Tschakko, de champage vloeit in beken en rijke tantes uit de lucht komen vallen om financiële noden te lenigen en harten te verbinden.

Regisseur Thomas Enzinger is artistiek directeur van het Lehár-festival in Bad Ischl en weet precies hoe operettes werken. Zijn bijzonder entertainende regie heeft evenveel oog voor de vis comica als voor de bitterzoete romantiek die zich afspeelt op de achtergrond. Op geen enkel moment levert dat tenenkrommend theater op en je vraagt je af waarom geniale werken als Gräfin Mariza zo zelden de affiche halen. Het gaat hier tenslotte toch om een muzikaal meesterwerk: er is de fantastische ouverture waarvan het hoofdthema doorheen het hele stuk spookt, er zijn de twee geweldige aria’s van Graaf Tassilo, “Wenn es Abend wird” en “Auch ich war einst ein Csárdáskavalier”, Mariza’s grote aria “Gluck ist ein schöner Traum” en het opwindende terzet “Braunes Mädl von der Puszta.” Ook het koor beleeft erg goede momenten.

Enzinger laat ons naar het stuk kijken door de ogen van een zigeunerkind, een kind dat moeite heeft om de gedragingen van verliefde volwassenen te begrijpen. Mariza’s dienaar Tschekko geeft haar nu en dan de sleutels tot de intrige. Het thema is gelijkaardig aan dat van Die Lustige Witwe (Leo Stein was librettist van beide werken) : hoe een verpauperde graaf smoorverliefd wordt op een welstellende gravin en hoe zij omgaan met hun trots vanwege het geld dat tussen hen staat.

Scenografisch werd gekozen voor een rechttoe rechtaan oplossing : een draaitoneel met in het midden de hagelwitte kasteelwand van Mariza’s landgoed en een obligate trap. De achterzijde van de wand kan off-stage omgebouwd worden, snelle scènewisselingen houden vaart in het stuk. Decors en kostuums van Toto ademen de sfeer van de jaren 1920.
De komediantische rollen als Fürst Populescu en Baron Kolomán Zsupán zijn uitstekend bezet met Björn Breckheimer en Erik Biegel. Shira Patchornik als Lisa kan onwaarschijnlijk grienen, als een echte Trutschl. Met zijn zwaar Weens-Hongaars accent is Zsupán niet altijd goed te begrijpen. In het onverwachte ontmoetingsduet met Mariza geeft hij zich, samen met vijf van zijn clonen, over aan een even onverwachte landelijke choreografie waarin hooivorken en melkemmers een rol spelen. Halverwege houdt hij halt voor een soort poesta-rap.

Evamaria Mayers choreographie, aanvankelijk niet zo opvallend voor de zigeunerdansen, krijgt bij het dansnummer “Im Tabarin” een hoog revue gehalte met een razend knappe act uitbesteed aan vier atletische koppels waarvan één danser een koprol in de lucht maakte en een andere een wervelend breakdance moment inbouwde. Overigens klinkt op dat moment muziek van Kálmáns zoon Charles. De “Tabarin-Step” van Charles Kálmán was deel van een Puszta-Fest in de versie van Gräfin Mariza anno 1966 in München, een versie die later ook elders werd gespeeld. In Wiesbaden wordt de Tabarin-Step ingeleid en afgerond met de charleston uit Kálmáns “De Herzogin von Chicago”. Ook het terzet “Braunes Mädl von der Puszta” kende een uitstekende choreografie, ditmaal voor de solisten.

Thomas Blondelle als Graaf Tassilo
© Karl/Monika Forster

1924 is nog altijd de tijd dat de operette steevast voorzien werd van een happy end. Daarvoor zorgt Fürstin Božena Guddenstein zu Clumetz met al haar geld en haar Je-m'en-foutisme. Désirée Nick speelt en zingt haar als een diseuse uit het Berlijnse cabaret. Ze was goddelijk, pronkend als een vergane glorie, de aandacht trekkend op haar been via de split in haar rok. Ze neemt de gelegenheid te baat om nog eens te gloriëren voor het mannenvolk alvorens zich halsoverkop te storten in het snelste huwelijksaanzoek uit de geschiedenis, tot groot ongenoegen van haar kamerdienaar Penizek, een ex-theatercriticus die in zijn replieken voortdurend verwijst naar theaterstukken. Het verrassende is dat ze ook een song te zingen krijgt als finale uitsmijter. Die werd gevonden in “So ein Pech muss mir passieren “ uit Kálmáns vroege operette “Ein Herbstmanöver” (1909) voorzien van een nieuwe tekst waarin het oranje haar van Trump en de haardos van BoJo de revue passeren. Het is het hilarische hoogtepunt van de avond.

Grote stemmen zijn nodig in het land van de operette om het ware potentieel te onthullen. Op dat vlak stelde de productie wat teleur. Iedereen zingt met een microfoontje om de verstaanbaarheid van de vele gesproken dialogen te verhogen. Slechts heel af en toe valt dat op in het klankbeeld.

Thomas Blondelle als Tassilo beweegt zich doorheen de partij met een passende operettesmile en een natuurlijkheid alsof hij hele dagen niets anders doet. Hij speelt goed en spreekt voortreffelijk Duits. De partij lijkt hem soms enigszins te laag te liggen. Het timbre is nooit echt helder noch echt stralend. “Wenn es Abend wird” moet hij met voix mixte zingen, dat gaat heel hoog en dan wordt de stem heel erg dun. Graag had ik ter vergelijking Marco Jentsch van de tweede bezetting gehoord, tenminste als zijn stem de jarenlange Wagnerpartijen overleefd heeft. Problematischer nog klonk Sabina Cvilak als Gräfin Mariza. Het vibrato en de registerovergangen waren vaak niet zo fraai. In het borstregister pakte ze soms erg zwak uit. Tassilo en Mariza presteerden het beste met hun duet waarmee ze voor elkaar ontdooien (“Mein lieber Schatz-Sag ja, mein Lieb”):

Dirigent Christoph Stiller amuseert zich wellicht te pletter bij elke opvoering. Erg guitig klonken de trompetten in de Zsupánmuziek. Ritmisch is dit veeleisende muziek maar Stiller heeft steeds de vinger aan de pols, laat het orkest nooit slepen en stelt niet teleur in de geweldige accelerandi die deze partituur zo bijzonder maken. Soms slaat hij aan het molenwieken als een windturbine. Heerlijk om zien!

Thomas Blondelle (Graaf tassilo) & Désirée Nick (Fürstin Bozena Guddenstein)
© Karl/Monika Forster