vrijdag 29 augustus 2014

DAS RHEINGOLD / DIE WALKÜRE in Bayreuth



Professor Freddy Mortier stuurde mij deze reportage over de Ring in Bayreuth:

GET YOUR KICKS ON ROUTE 66

Op 22 en 23 augustus jongstleden heb ik in Bayreuth de Ring van Castorf-Petrenko bijgewoond, althans voor de kleine helft – Das Rheingold en Die Walküre. De rest heb ik niet gezien, tot mijn grote spijt, en wel omdat vanuit Gent de roep van de arbeidsplicht het geluid van het Bayreuther orkest overstemde. De datum is misschien niet onbelangrijk. Ik weet natuurlijk dat deze vorig jaar in première gegane Ring voor opschudding heeft gezorgd, boegeroep en gejuich tezamen. Castorf zou dit jaar niet veel of zelfs niets aan de enscenering hebben veranderd, maar deze reeks was dus de zesde. Dirigent Petrenko, regisseur Castorf en de zangers-acteurs zijn gerodeerd. Na Rheingold was er alleen stormachtig applaus te horen en na Walküre klonk, meteen na het vallen van het gordijn, een onbetamelijk luide “boe” vanuit één enkele stem. De man in kwestie kreeg – omwille van zijn onbeleefdheid, zijn onbegrip, zijn futiele strijdvaardigheid? - boze blikken van plaatsvervangende schaamte over zich heen, en werd meteen overstemd door alweer stormachtig applaus, gejuich, en het voor Bayreuth typische gestamp op de plankenvloer.

Ik heb er zelf intens van genoten, van die halve Ring. Maandag ben ik afgelost door mijn vriend en (eveneens) Wagner-liefhebber Michael Meeuwis. Hij was enthousiast over zowel Siegfried als, gisteravond woensdag, over Götterdämmerung. Wat dan met die zogezegd bedenkelijke Castorf-Ring? Nog eens: misschien ligt het aan een zekere routine die er eerst niet was. Misschien ook niet: tenslotte is de enscenering zelf niet veranderd, en die was het die ongenoegen heeft gewekt. Juist, vooral Siegfried en Götterdämmerung hebben ongenoegen gewekt. Siegfried die Fafner neerschiet met een oorverdovend Kalaschnikov-salvo, Brünnhilde en Siegfried die worden gestoord door krokodillen – het klinkt allemaal belachelijk en lijkt in de lijn te liggen van wat zoveel regisseurs vandaag op onze operabühnes aan ongerijmdheden etaleren. Ik heb die delen dus niet meegemaakt. Maar in de commentaren is veel gemaakt van Castorfs “desinteresse” voor de verhaallijn van Wagner. Die zou in Rheingold bijvoorbeeld blijken uit het gegeven dat de reuzen het goud gewoon laten liggen nadat zij het voor Freia hebben geruild. Wel, zij laten het inderdaad liggen, maar concentreren hun aandacht meteen op de essentie: het laatste stukje goud dat de blik van de godin moest wegnemen, de ring zelf. Dat is geen afwijking, maar een precisering van Wagners verhaallijn. Enig onbegrip voor de originele stijl van Castorf kan dus hebben meegespeeld.

Rheingold wordt in de handen van de oude krokodil die Castorf is (al lang geen avant-gardist meer in de theaterwereld) gewoon magistraal theater. Het Bühnenbild van Aleksandar Denic is gebouwd op een schijf die driehonderdzestig graden kan draaien en vult het hele enorme vierkant van de Bayreuther theaterlijst. Het drama speelt zich af op meerdere verdiepingen, waarvan de betekenis maar langzaam doordringt tot de toeschouwer. Er is dus eenheid van plaats in de enscenering van Castorf. Hetzelfde is trouwens het geval in Walküre: ook daar wordt de hele lijst gevuld in een “vol” beeld-opzet met, door de draaiing van de theaterschijf, wisselende perspectieven op die ene plaats. Het multiperspectivisme wordt geïntensiveerd doordat ook de dimensie binnen-buiten wordt geëxploiteerd. Sommige scenes spelen zich binnenin de theaterstructuur af, maar worden door mobiele camera’s geprojecteerd op schermen. Die tonen vaak de gelaatsuitdrukkingen van de protagonisten, maar tekenen ook onafhankelijke verhaallijnen die de gevolgen van de komst van de ring in de wereld illustreren. Zowel in Rheingold als in Walküre worden de corruptie en de tot mislukken gedoemde strijd tegen de corruptie door het goud in bij tussenpozen in beeld gehouden. Ja, dat is soms storend.

Zo is Castorf onverschilligheid tegenover de liefdesgeschiedenis van de Wälsungen verweten. De prachtige (en uitstekend uitgevoerde) muziek van het tragische paar in het eerste bedrijf van Walküre wordt pijnlijk verstoord door beelden uit het ontsporende huwelijksleven van Wotan en beelden over de exploitatie van oliebronnen en arbeiders in het tsaristische Rusland (en later in de USSR). Maar ook dat heeft zin in de verhaallogica van de Ring, ook al is deze Walküre dramatisch gesproken van minder hoog niveau dan het voorafgaande deel (en voor zover ik dat kan beoordelen: dan de twee volgende delen). Dat het genot van de muziek zo onderuit wordt gehaald door de theaterlijn is zowat de wraak van het Gesamtkunstwerk op de verleiding door de muziek. Ik kan mij voorstellen dat sommigen dit “goed” vinden en anderen “slecht”. Castorf heeft in zijn enscenering bewust een ambivalentie gestoken waarin de twee zienswijzen wortel kunnen schieten.

Maar terug naar Rheingold. Wagner had al een eenheid van tijd gestoken in zijn Vorabend. Castorf voegt er dus een eenheid van plaats aan toe. Dat verklaart een andere klacht, namelijk dat de gebruikelijke ankerpunten ontbreken, zoals de afdaling naar Nibelheim. Dat ligt natuurlijk aan de eenheid van plaats. Maar de reis wordt wel degelijk gesuggereerd. Rheingold speelt zich af in een motel (The golden motel) aan route 66. Langzaam merkt de toeschouwer dat op het gelijkvloers van dat motel een bar is gevestigd waarin ontaarding en corruptie hoogtij gaan vieren. Eerst is Wotan de baas van het hele motel en later zie je hoe Alberich, na de roof van het goud, de bar gaat uitbaten (en de kassa besteelt). De barman is een stom personage in Rheingold en Walküre dat men niet vindt in de aanwijzingen van Wagner. Het komt, zoals wat opzoekingswerk leert, voor in de vier delen en wordt met name gespeeld door Patric Seibert, de regie-assistent van Castorf en tevens de schrijver van de teksten in het Ring-programma voor deze vijfjarige cyclus.

De enscenering steekt boordevol vondsten die, soms na enige reflectie, een plaats vinden in Wagners dramatische intenties. Er is meermaals opgemerkt dat de wereld van Rheingold een liefdeloze schurkenwereld is, die draait rond geld, lust, machtshonger en geweld, of het nu gaat om goden, reuzen of dwergen. Castorf zet dat dik en tegelijk tot in de details in de verf. In de tweede scene wordt Wotan wakker op de eerste verdieping van het motel. Hij bedient in bed zijn vrouw Fricka en haar zuster Freia. Familiariteiten met de drie Rijndochters tegelijk verduidelijken dat zij hem regelmatig ter wille zijn. Wanneer Erda de val van de goden voorspelt, neemt hij haar in de gang op de eerste verdieping langs achter, terwijl in de kamer Donner lijkt te flikflooien met zijn pas bevrijde zuster Freia en op het gelijkvloers Fafner zijn broer Fasolt ongemeen gewelddadig doodslaat met een goudstaaf. Castorf toont ook, terwijl de tweede scene zijn gang gaat, hoe de Rijndochters de roof van het goud verwerken: hun onverschilligheid is compleet. Ze liggen op een bed te bladeren in magazines en bellen wat rond. Wotan en Loge spelen gangster vanuit luie stoelen terwijl ze de Alberich het goud en de ring afpersen. Wanneer het goud later weer het motel wordt ingedragen loopt op één van de schermen een suggestief verhaal van diefstal en lustmoord en zie je hoe het goud het hele zootje in het Golden Motel vergiftigt. De daders duiken trouwens later op in de Nibelheim-bar. De reuzen zijn zeker geen gemakkelijk te bedriegen onnozelaars in deze Ring. Zij ademen levensecht geweld uit en Fafner slaat met een baseball-bat de bar aan diggelen wanneer zij hun beloning niet meteen meekrijgen (naar verluidt wordt later Siegfried door Hagen doodgeslagen met zo’n baseballknuppel). Loge speelt het hele stuk door met een zippo-aansteker de maar net ingetoomde pyromaan. Er valt zoveel te zien in deze enscenering – van ver en in close-up - dat je met twee moet zijn om achteraf één en ander in elkaar te passen. Het meeste houdt steek en is een geslaagde combinatie van een Texaanse road movie met Wagnerthematiek.

Castorf vertaalt de centrale idee ook in verrassende zinnebeelden, die vaak door elkaar worden gebruikt, afhankelijk van wat op een bepaald moment het meest efficiënt de gedachte vertaalt. Het goud is nu eens de goudkleurige deken of mantel die Alberich opvist uit het zwembad (de Rijn), dan weer de olie (zwart goud!) waarmee Loge de gevangen Nibelungen insmeert, en ook de grote goudstaven waaronder Freia wordt bedolven. De ring van de Nibelung is een simpele ring. Het pistool waarmee cowboy Donner zich laat tegenhouden (hilarisch trouwens) om de reuzen neer te knallen, wordt aan het eind, bij het verzamelen van de wolken, ingeruild voor de hamer van de dondergod. In Walküre is Nothung een oversized zwaard, een ding dat helemaal niet thuishoort in de Azerbeidjaanse olieboorput die het huis van Hunding uitbeeldt. De Walküres transformeren zich in het derde bedrijf van vrouwen in traditionele klederdracht in krijgszuchtige en – zoals dat hoort - min of meer geharnaste harpijen (in dit geval hitsig op dode mannen). Verrassend, veranderlijk en effectief theater is het allemaal, ook al laat Castorf soms opzettelijk gelegenheden tot brille liggen (bijvoorbeeld in de slotscene van Walküre: wie het gebruikelijke vuurwerk verwacht is er aan voor de moeite – een olievat waaruit wat bescheiden vlammen oplichten op een kleurloze Bühne is al wat je te zien krijgt, behalve de wit-zwart projectie van het gelaat van de Walküre die met open ogen al ligt te wachten op de komst van Siegfried.

Dat alles zou weinig indruk maken mocht er niet de muzikale kwaliteit zijn van de opvoering. Kirill Petrenko weet het beste uit het festivalorkest te puren en zet een klare, detailrijke en krachtige Ring neer. De cast van Rheingold is vocaal homogeen en ronduit uitstekend. Hetzelfde geldt voor Walküre. De bezetting van de vorige Bayreuth-Ring was, te oordelen naar de CD-opname, als geheel beslist zwakker. Ik ga hier niet alle zangers afzonderlijk recenseren. Springen eruit, maar niet te veel: de Alberich van Oleg Bryjak, de Fricka van Claudia Mahnke (zeker in Walküre), en vooral de Erda van Nadine Weissman (die uitbundig werd gefêteerd bij het eindapplaus). De Wotan van Wolfgang Koch was wat ongelijk, maar er zat groei in, en tegen het einde van Walküre was hij helemaal op dreef. Bijzonder mooi zong het trio uit het eerste bedrijf van Walküre. Anja Kampe is gewoon een top-Sieglinde, Johan Botha een Siegmund van de bovenste heldenplank (vocaal, zij het niet visueel), Kwangchul Youn een Hunding zoals je die alleen maar kan dromen. En Brünnhilde: nou, Catherine Foster is beslist groot genoeg om deze Ring mee te dragen. Ik ben dus enthousiast over mijn halve Ring. Maar ja, smaken en opinies verschillen.

Freddy Mortier

zaterdag 23 augustus 2014

DER ROSENKAVALIER in Salzburg (live-stream) (***½)


IM PRATER BLÜH'N WIEDER DIE BÄUME

Hoe zou het nog met Harry Kupfer zijn? Het is een vraag die rechtgeaarde Wagnerfans zich het afgelopen decennium wel eens hebben gesteld. In 2002 verdween hij compleet onder de radar. Het was, zo verneem ik nu, zijn officieel afscheid van het theater. Alexander Pereira, Salzburgs afscheidnemend intendant, lijkt op het toneel een curieuze voorkeur te koesteren voor regisseurs waar de patina van een levenscarrière aan kleeft terwijl hij thuis liever de sponde deelt met een 40-jaar jongere Braziliaanse schone. Hoe hij de bijna 79-jarige Kupfer wist te overhalen tot deze Rosenkavalier, is mij niet bekend. Konden we van hem meer verwachten dan een flirt met conventies en een gedegen spel met karaktervolle acteurs evoluerend in de scenografische context van een elegante ruimte ?

Sinds Herbert von Karajan het Große Festspielhaus opende in 1960 is Der Rosenkavalier een emblematisch stuk van de Salzburger Festspiele gebleven. De laatste grote Rosenkavalier-hit aldaar was die van Herbert Wernicke uit 1995. Robert Carsens latere poging uit 2004 kon daar niet mee concurreren. Het probleem van het panoramisch toneel had Wernicke opgelost met grote spiegels hetgeen de plaagzieke regisseur tevens in de gelegenheid stelde om die spiegels ook op het aanwezige publiek te richten.
Harry Kupfer haalde er zijn oude strijdmakker Hans Schavernoch bij en koos ervoor om het stuk te plaatsen in de tijd van zijn ontstaan, Wenens laatste grote bloeiperiode, de jaren voor de Groote Oorlog. Daar valt weinig op af te dingen want in 1740, de tijd waarin Von Hofmannsthal zelf het stuk plaatst, werd er helemaal niet gewalst. Het is maar één van de redenen waarom de rococo-producties van Otto Schenk zo vals zijn.
Schavernoch koos voor een gigantische powerpointpresentatie op het achterdoek : zo zien we een Weense skyline in de mist tijdens het eerste bedrijf, een paleis van marmer als een museum bij de Faninals, een kopie van Gasthof "Zum Walfisch" tijdens de Weense maskerade en beelden uit het Prater tijdens de afsluitende finale. De toneelvloer glimt van de zwarte lak en een beperkt aantal requisieten, waarvan sommige erg noodzakelijk zijn zoals de deur die naar de privé-vertrekken van de Marschallin leidt, maken het helemaal af.
Het is een procédé dat ik voor het eerst in een theater toegepast zie en dat voor herhaling vatbaar is. Het is louter decoratief maar efficiënt en in een mum van tijd omschakelbaar en dus een dankbaar alternatief voor de vermoeiende eenheidsdecors die we tegenwoordig zo vaak in het theater aantreffen. En bovendien, het leent zich even goed als visuele ondersteuning voor een nachtmerrie als voor een reis doorheen het pronkerige Wenen van weleer.

De tandem Kupfer/Schavernoch kon Wernicke niet overtreffen in visuele oppulentie noch in acteursregie die voor de massatonelen eerder matig was. In essentie was het een eerder brave enscenering die tegemoet kwam aan de conservatieve smaak van het publiek dat Gerard Mortier jarenlang tegen de haren instreek en nu in dichte drommen naar de oude stek lijkt te zijn teruggekeerd. Op één punt wist deze productie evenwel bijzonder hoog te scoren: met de figuur van Baron Ochs.

Kupfer koos voor de onverkorte versie van het stuk die baron Ochs 10 minuten langer in de schijnwerpers plaatst en de regisseur in staat stelt om markanter uit te pakken met dit personage. Dat is Kupfer bijzonder goed gelukt. Met zijn 38 jaar is Günther Groissböck wellicht de jongste Ochs uit de geschiedenis. Had componist Richard Strauss niet gezegd "Ochs muss eine ländliche Don Juan-Schönheit von etwa 35 Jahren sein". Groissböck is geen boertige Obelix zoals de traditie dat voorschrijft maar een dandy in driedelig pak met de fysiek van een atleet. In de ogen van het publiek verspeelt hij zijn aanspraak op de jonge bruid niet meteen door zijn fysieke verschijning. Heel het stuk door blijft hij een geloofwaardige rivaal van Octavian. De wals is zijn lijflied en dat is zeer letterlijk te nemen. De wals staat immers voor eros. Bij de eerste tonen van zijn lijflied heeft hij zijn aanstaande stevig vast bij het bekken. Voor zijn grote walsmoment aan het einde van het tweede bedrijf trekt hij, overmand door de erotische belofte van het briefje, zijn hemd uit en lijkt hij de liefde te willen bedrijven met een satijnen kussen.
Ook al reikt zijn bas net niet diep genoeg, de timing van Groissböcks gestiek is zo perfect en de symbiose tussen spel en zang zo fenomenaal dat hij nieuwe maatstaven zet voor de rol. Het is een masterclass van hoe het spel de vocale prestatie weet te bevruchten en te bevleugelen. Fans van Placido Domingo, die zicht willen krijgen op het deficit van hun held, moeten hier zeker eens naar kijken.
Groissböck domineert daarmee alle drie de bedrijven en Kupfer had de raad van Strauss' echtgenote Pauline gewoon in de wind moeten slaan en het stuk opvoeren onder zijn oorspronkelijke titel : "Ochs auf Lerchenau".

Nooit is de schijnvertoning van de moraliserende preek van de Marschallin na afloop van het "quiproquo" zo trefzeker op het toneel gebracht. Nooit heb ik Ochs moreel zo weten triomferen over de Marschallin. Het finale trio start dan ook in een heel ongemakkelijke sfeer. Als de Marschallin samen met Faninal het toneel verlaat in een open witte limousine, wordt onze blik geleid naar Mohammed. Met zijn Indische looks en zijn 19 jaar lijkt hij een geschikte kandidaat voor het opvrolijken van de eenzame avonden van de maarschalksvrouw. In de slotmaten laat Kupfer hem snuffelen aan haar zakdoek maar dat heeft Richard Jones veel overtuigender getoond in Glyndebourne.

Krassimira Stoyanova heeft de leeftijd bereikt waarbij zij zich zorgen mag maken over het voortschrijden van de tijd. Ze is in staat tot delicate pianissimi en ze zingt met de helderheid van een Lisa Della Casa eerder dan met de donzige klank van Renée Fleming maar optisch blijft ze een teleurstelling. Ze weet ook helemaal niet te bewegen met de gratie van een maarschalksvrouw.
Sophie Kochs slungelachtige Octavian, ditmaal in leren pak, week nauwelijks af van wat we van haar gewend waren. Optisch kan ze charmeren met haar grote kijkers en de vis comica van haar verkleedpartijen weet ze met succes te exploiteren. Vocaal was het niet altijd een feest, vooral in het middenregister.

Mojca Erdmann is geen ideale Sophie. Vocale zilverdraden spinnen en laten aanzwellen is niet echt iets dat ze goed onder de knie heeft.
Met deze drie imperfecte sopranen was het finale trio en duet niet echt top.

Hoe Faninal, een man met weinig ruggegraat, een imperium als wapenhandelaar heeft weten op te bouwen is een beetje vreemd. Adrian Eröd zingt hem ook met dezelfde fijnbesnaardheid als waarmee hij hem speelt.

Vanzelfsprekend wist Franz Welser-Möst de Wiener Philharmoniker, de ongekroonde koningen van de Weense wals, tot de vereiste gecultiveerde Straussklank te bewegen, hij wist ze bij het musiceren ook tot een zekere dronkenschap te voeren. Hij had zijn manschappen een heel stuk hoger laten plaatsnemen dan gewoonlijk zodat het gevaar voor overstemming van de solisten voortdurend op de loer lag. Perscommentaren uit de zaal kloegen daarover maar deze streaming liet een doorgaans perfecte balans horen. Uitstekende cameravoering ook van Brian Large.


donderdag 21 augustus 2014

Bernd Weikl diffameert Wagner


De bekende zanger Bernd Weikl heeft zich zopas ontpopt tot een eigenaardig soort nestbevuiler. Eerlijk gezegd waren we hem, als strontvervelende zanger uit de Wolfgang Wagner era, al lang vergeten. De inkt van Joachim Köhlers verrassende bekentenis was nog maar pas droog of Weikl kwam even verrassend met een boekje op de proppen waarin hij de stelling verdedigt dat Wagner in Duitsland zou moeten worden verboden. Weikl wil Wagners geschriften op de index en de opvoering van zijn werken door de rechter laten verbieden. Echt waar. Wat een zanger op jaren zich toch allemaal in zijn hoofd haalt.

Een heel hoofdstuk van zijn boekje "Warum Richard Wagner in Deutschland verboten werden muss" is gewijd aan paragraaf 130/131 van het Duitse strafrecht. Te oordelen aan de commentaren op Amazon.de kreeg hij meteen heel politiek correct Duitsland aan zijn zijde. Weikl beweert dat Wagners werk vol antisemitische boodschappen steekt. Die zijn dan wel zo goed verborgen dat ze hem niet verhinderd hebben om met deze werken een grote carrière uit te bouwen die hem 25 jaar lang op de planken van Bayreuth heeft gebracht. Het geval Weikl is weer eens symptomatisch voor hoe moeilijk Duitsers het hebben om met hun verleden in het reine te komen. Bon, we gaan dit lezen en komen daar ten gepaste tijde op terug.

zaterdag 16 augustus 2014

IL TROVATORE in Salzburg (live-stream) (***½)


PICTURES AT AN EXHIBITION

Het was weer eens de schuld van Anna Netrebko dat ik mijn rendez-vous met de Salzburger Festspiele deze zomer heb gemist. Oostenrijkers zorgen goed voor mekaar en dus hadden ze vorig jaar in een mum van tijd alle kaartjes van deze Trovatore onder mekaar verdeeld. Ik was dan ook best tevreden toen ik vernam dat ik de twee voorstellingen die ik ter plaatse had willen zien (Der Rosenkavalier/Il Trovatore) via live-streaming van op de chaise longue thuis kon genieten en mijn voyeuristisch ogenpaar kon laten rusten op het décolleté van de Russische publiekslieveling op een manier zoals ik dat in het Große Festspielhaus nooit voor mekaar had kunnen krijgen. Het was ook een beetje de schuld van Placido Domingo, een naar het schijnt genereuse artiest, geridderd in een ander tijdvak, maar ondertussen een dinosauriër die om één of andere reden nog steeds een karrevracht aan fans met zich meezeult. Het is iets dat al decennia lang mijn verstand te boven gaat. In maart volgend jaar komt hij in Berlijn de legendarische Macbeth van Peter Mussbach met zijn aanwezigheid opvrolijken en alle kaartjes zijn al de deur uit. Ik twijfel nu of ik daar naartoe zal gaan. L'enfer c'est les autres.

Regisseur Alvis Hermanis gaat er prat op een estheet te zijn. Onlangs liet hij echter ook verstaan dat hij ernaar streeft om de meest ouderwetse regisseur van de operascène te worden. Ik durf hopen dat dat ironisch was bedoeld en dat hij zich op een bepaalde manier wil afzetten tegen de campy trash-esthetiek van het Duitse Regietheater. Met deze Trovatore zette hij alleszins een stap in deze richting.
Met zijn sterk uitvergrote emoties en onwaarschijnlijke plot is "Il Trovatore" bijna een draak van een stuk. Je ziet het Shakespeare of Schiller niet zo meteen bedenken en Verdi moet dat later ook wel hebben beseft. De vraag is dus : hoe valt "Il Trovatore" nog te redden? Laat ik een museum op het toneel brengen, de personages als gidsen en suppoosten aankleden, hen laten dromen van de personages op het canvas (de Florentijnse „Eleonore von Toledo“?, de Troubadour van Giovanni Carianis ?) en hen in de huid en de kleren van die droompersonages laten sluipen telkens als het mij goed uitkomt, zo moet Hermanis hebben gedacht. Een kanjer van een regisseur die dat tot een goed einde kan brengen. Om maar te zeggen, het werkte zo goed als nooit. Het resulteerde vooral in een concertante opvoering, vol conventionele operagestiek te midden van een indrukwekkende parade aan schilderijen die curator Hermanos vooral aan de Italiaanse Renaissance had ontleend. Het was het soort beeldenvloed dat het panoramische toneel van Salzburg ook absoluut nodig heeft. Hermanis, de estheet was weer eens geslaagd. Maar je zag de personages voortdurend te paard tussen werkelijkheid en fictie en ook hoe dat de intensiteit van hun spel in verwarring bracht. Tijdens het zeer dramatische duet tussen Azucena en Manrico, ter hoogte van "Stride la vampa", kon je toeristen met hoofdtelefoons en audioguides in het museum zien rondlopen, zonder verdere interesse voor het dramatische gebeuren, kortom een compleet zinloze oefening. De climax van "Il figlio mio" valt dan vanzelf een beetje dood omdat de scène het niet toelaat temeer daar het primitieve element vuur dat hier een belangrijke dramatisch rol vervult geheel afwezig is. Vanuit de getoonde handeling is het hysterische gedrag van Azucena totaal onverklaarbaar. Slechte punten dus voor Hermanis de regisseur.

Het zigeunerkoor werd opgevoerd als een choreografie. Die blonk niet bepaald uit door originaliteit maar was niettemin een verademing in vergelijking met de gebruikelijke kitsch waaraan zelfs David McVicar zich had laten vangen in New York.

Het sterkst werkte nog de finale. Ditmaal met flinke steun van Daniele Gatti. Waarom is Gatti altijd sterk in finales en ongelijk in de rest van zijn parcours? Alle schilderijen zijn verdwenen als Azucena haar ultieme bekentenis doet voor een lege wand en de bevallige Leonore , geprangd tussen haar twee rivalen, haar laatste adem uitblaast. Hermanis deconstrueert op dat moment zijn eigen concept. Maar dan is het te laat en is de mislukking van deze reddingsoperatie al lang een feit.

Anna Netrebko maakte een wat aarzelende start, je kan je voorstellen onder welke prestatiedruk zo iemand moet staan. Vergeleken met Venera Gimadieva in "La Traviata" vorige week trof mij onmiddellijk de diepere kleur. Met een timbre als een gerookte zalm lijkt ze langzaam te evolueren naar een mezzo. Ze heeft echter nog alles in huis om spinto sopraanrollen als deze van alle toeters en bellen te voorzien. Dit was opnieuw zangkunst van een grote zinnelijkheid, technisch volkomen, zonder registerbreuken, met alle trillers en adembenemende terugnames van de stem tot bijna pianissimi in "D'amor sull'ali rosee". Medeklinkers krijg je van haar zelden te horen en dat zal het grootste probleem worden bij het bemeesteren van de toekomstige partij van Elsa.
Met dat andere Verdi-debuut, Lady Macbeth, dat ze onlangs in München vierde en dat ze in oktober zal overdoen in New York, zal ze Maria Callas voorgoed naar de geschiedenisboeken verwijzen. Deze Leonore was niet echt een debuut, ze had het in Berlijn al eens gedaan met Domingo in de "Alice in Wonderland"- enscenering van Philip Stölzl, zopas verschenen op dvd. Vladimir Poetin zal wellicht tevreden zijn geweest. Hoe meer Russische sopranen de absolute top bereiken, hoe meer peren wij zullen moeten eten. Limburg houdt voortaan van opera!

Placido Domingo zag je voortdurend achter zijn adem aanhollen. De ouderdomsdeken van het operasterrendom werd aangekondigd als "in ademnood" maar alle krantencommentaren van de andere voorstellingen wijzen op hetzelfde deficit: truken van de foor dus om de schade te beperken bij de fans. In "Tace la notte" pakte hij zelfs uit met een mekkerend vibrato. Later herstelde hij zich. Hoedanook Domingo is geen bariton van het niveau dat hier vereist is voor graaf Luna, dat moet toch voor iedereen duidelijk zijn. Is het ergste niet dat hij na een carrière van meer dan 50 jaar op de planken nog steeds niet in staat blijkt om één natuurlijk gebaar te produceren. In de aria "Ardite e qual furente amore" zat hij mee te deinen op Verdi's muziek. Je moet al een hevige fan zijn om daar niet zeeziek van te worden. Over zijn artistieke hoogdagen zwijg ik zedig maar ik geloof nooit dat het zoveel sterker is geweest. Wat mij betreft heeft deze dinosauriër altijd het charisma gehad van een kaartjesknipper bij de NMBS.

De weinig charismatische Francesco Meli leverde een voortreffelijke Manrico af, karaktervoĺ, toonvast en dynamisch gedifferentieerd. In zijn aria "Amor, sublime amore" klonk hij even gecultiveerd als een Carlo Bergonzi maar de beroemde stretta in "Di quella pira" naam hij dan toch een beetje met de handrem op. Tot een zekere chemie met zijn geliefde Léonore kwam het nooit.

Riccardo Zanellato als Fernando beschikt over een kernachtige bariton en verloor zich niet in conventionele operagebaren. Dat deed Marie-Nicole Lemieux des te meer en katapulteerde de voorstelling daarmee naar de jaren 50. Best mogelijk dat ze instructies van de regisseur uitvoerde. Lemieux staat te boek als een coloratuur contralt. Daar had ik nog nooit van gehoord. Met de laagste vrouwenstem heeft dit alleszins niets te maken want haar timbre verschilt nauwelijks van dat van Netrebko. Een échte mezzo is hier vandoen, iemand van het slag van Fiorenza Cossotto of Rita Gorr. De noodzakelijke, donkere kleur ontbrak geheel en haar parcours verliep heel wat brokkeliger dan dat van haar beroemde collega.

Bayreuth kreeg hiermee een goed idee van wat haar te wachten staat met Lohengrin in 2018. Dat het mooi zal worden staat buiten kijf en dat er geen ratten te zien zullen zijn ook. Hopelijk vindt de Letse regisseur ook een beetje tijd om wat ernstiger over zijn conceptuele aanpak na te denken.


maandag 11 augustus 2014

LA TRAVIATA in Glyndebourne (live-stream) (****)


A STAR IS BORN

Opera's gebaseerd op een burgerlijk, melodramatisch gegeven als "La Traviata" hebben het voordeel van de herkenbaarheid. Anderzijds is de scenografische vrijheid beperkt: je kan er niet omheen, als regisseur moet je scènes tonen van het mondaine leven( in dit geval een champagne en oesters slurpende demi-monde), een speeltafel, een salon voor de confrontaties met vader Germont , een slaapkamer voor de finale. Willy Decker was de laatste die dat stramien met succes had weten te doorbreken. Geslaagde opvoeringen van het werk lijken daardoor allemaal op mekaar en het risico bestaat die moeilijk te omzeilen voorspelbaarheid te verwarren met saaiheid. Meer dan anders moeten regisseur en scenograaf dus inzetten op het spel en op frisse toetsen in de decors. Dat is wat Tom Cairns en Hildegard Bechtler hebben klaargespeeld in Glyndebourne. Zij hadden bovendien het geluk dat hun gevallen heldin ook klaar staat voor het grote werk binnen de Champions League der sopranen. Nu ja, wat heet geluk? In Sussex heet het gewoon casting, iets waar ze in Bayreuth tegenwoordig maar weinig verstand van hebben.

Mark Elder, zoals steeds een rots in de branding, kon zijn manschappen van de London Philharmonic tot elk soort dramatische efficiëntie bewegen. Het enthousiasme en de intelligentie waarmee hij Verdi, het werk zelf en zijn 30-jarige Violetta stond te prijzen tijdens het intermezzo, was pure klasse. Je ziet het Antonio Pappano niet meteen doen.

Hildegard Bechtlers decors toonden spaarzame rekwisieten maar zeer esthetisch, betrokken op vandaag en toch gevoileerd met een zekere tijdloosheid. Daarbij waren alle scènes voortreffelijk uitgelicht door Peter Mumford.

Michael Fabiano zette zijn tenor efficiënt in voor Alfredo maar miste warmte en sensualiteit. In de hoogte klinkt hij al gauw benepen en zijn bewegingen zijn altijd een beetje houterig. De kwaliteiten van een Alfredo toets ik meestal aan "De' miei bollenti spiriti" en vooral aan zijn uitloper "O mio Rimorso!". Hier moet hij tot een opwindend rubato in staat zijn in plaats van het orkest slaafs te volgen zoals de meeste tenoren doen. Dat deed hij echter niet en het afsluitende "laverò" was gewoon lelijk.

Heel anders was het gesteld met Venera Gimadieva, in alles de gelijke van de jonge Netrebko. De voordracht van de beeldschone Russische was niet alleen vlekkeloos, sensueel en opwindend, ze weet ook alle subtiliteiten van een rol te integreren in haar lichaamstaal en te bewegen met een grote natuurlijkheid. "E strano" zingt ze in het bijzijn van haar dienstmaagd Annina, een voorafschaduwing van het latere "Addio del passato", dat ze even vlekkeloos zal afleveren. Sterven doe je vooral alleen, moet Tom Cairns hebben gedacht want als Violetta haar laatste adem uitblaast, met de rug naar het auditorium, is het toneel leeg. Onnodig te zeggen dat sommige frames van deze gefilmde versie (camera: François Roussillon) adembenemend mooi waren.

Tassis Christoyannis' vaderlijke preken als Giorgio Germont klinken wat te dun bij gebrek aan emissie maar ze zijn voortreffelijk qua interpretatie. Hij toont zich erg tevreden met zichzelf, vooral met de schranderheid waarmee hij zijn slag thuis haalt en het offer van Violetta op zak weet te steken. Later zal hij iets minder overtuigen als hij komt getuigen van zijn schuldgevoel.

Het koor van de zigeunerinnen en de matadors was goed zonder daarom op te vallen door originaliteit.

"Fresh and thrillingly unfamiliar", vond The Independent. Zoals het altijd zou moeten zijn, zou ik er willen aan toevoegen. Nog te zien op de site van Glyndebourne of The Telegraph tot 17 augustus.


woensdag 6 augustus 2014

De Tiroler Ring in Erl 2015



Na de waanzinnige 24-Stunden-Ring van deze zomer zullen de Tiroler Festspiele volgend jaar hun semi-scènische Ring opnieuw hernemen gedurende 1 cyclus gespreid over 4 opeenvolgende dagen van 30.07 tot 2.08. De kaartenverkoop is reeds gestart. En omdat Gustav Kuhn een toffe peer is, een hecht orkest om zich heen heeft verzameld, de akoestiek van het in hout uitgevoerde Passionsspielhaus fantastisch wordt genoemd, het gemiddelde niveau van de zangers heel behoorlijk is en de cyclus naadloos aansluit met de finale van de Festspiele in München zal Leidmotief volgend jaar van de partij zijn.

Is het fijne aan dit festival niet dat als er iemand boe roept het een koe kan zijn? Heel anders als in Bayreuth dus (of toch niet ?)

Naar de Tiroler Festspiele 2015

zondag 3 augustus 2014

Ondertussen in Bayreuth ...


De Ring van Frank Castorf is bij zijn tweede jaar opnieuw op grote afwijzing gestoten. Lance Ryan, de Siegfried van dienst, vertelde aan de pers : " Ik heb nog nooit zoveel haat, zoveel woede, zoveel wraak meegemaakt. Men neemt alles zeer persoonlijk. Het is om angst van te krijgen". Ryan heeft dan ook de Ring van Chéreau niet meegemaakt. Het was een uitspraak die hij ook wel een beetje op zichzelf betrok want ook in Bayreuth beseft men stilaan dat het met zijn Siegfried-carrière voorbij is. Spijtig. Uitgerekend in Bayreuth de afgang van deze fascinerende acteur meemaken, dat moet bijzonder pijnlijk zijn.

Ryans uitspraak zegt wellicht ook evenveel over de gebrekkige theatersmaak van de gemiddelde Bayreuthse pelgrim als over de productie van Castorf zelf. Om dat te beoordelen moet je de productie hebben gezien. Dat heb ik niet dus neem ik daarover dan ook geen stelling in maar de commentaren over orale sex, copulerende krokodillen, lawaaierige kalashnikovs, de indrukwekkende scenografie en de ronduit schitterende beelden (zie hierboven) zijn eerder van aard om diep in mij de gedachte te laten rijpen deze productie toch maar eens te gaan bekijken, bijvoorbeeld in het laatste jaar. Een profi als Castorf mag de kans krijgen om nog wat bij te vijlen.

Dat na de laatste tonen van Götterdämmerung vorige vrijdag een boe-orkaan losbrak was enigszins voorspelbaar. Iets minder voorspelbaar was dat een niet gering deel van het publiek Castorf een staande ovatie bedacht. Welkom in Bayreuth! Gaan we naar een heruitgave van 1980 ?

Het meest verontrustende nieuws uit Bayreuth hadden we enkele weken geleden al gekregen. Dat was de verlenging van het contract van Katharina Wagner met 5 jaar. Het gebeurde allemaal in de coulissen en zonder slag of stoot. Weinigen bleken hun borst te hebben nat gemaakt ten voordele van een scenario zonder de Wagners. Ook spijtig.

Daarmee kregen we dan een inkijk in Katharina Wagners blunderboek voor de komende vijf jaar. Haar eigen Tristan (2015) en de Parsifal van Jonathan Meese (2016) waren al gepland. Barrie Kosky, de intendant van de Komische Oper, zal Die Meistersinger voor zijn rekening nemen in 2017. Als intendant staat hij voor een zeer brede programmering, van operette tot en met Die Soldaten. Dat bevalt mij. Op zich is het een goed idee om een prettig gestoorde joodse regisseur op Die Meistersinger los te laten. Benieuwd hoe hij de vis comica van het werk en het personage van Beckmesser in het bijzonder zal aanpakken. Het blijft bang afwachten want Kosky is vooral bekend van een zwakke Ring in Hannover (met Siegfried in het kostuum van Superman: walgelijker bestaat echt niet!), veel bloot en vergezochte referenties naar de iconografie van Hollywood. Van hem zag ik totnogtoe slechts een strontvervelende Zauberflöte. Met Michael Volle en Klaus Florian Vogt is hij alvast zwak bezet. Vogt, één van de meest atypische Wagnertenoren die je maar kan vinden en zijn lammetjespaptenor echt wel hoort te beperken tot Lohengrin, lijkt wel een abonnement in de wacht te hebben gesleept op de Groene Heuvel. In de productie van Meese zingt hij ook de Parsifal, een rol die hij echt niet aankan. Krassimira Stoyanaova tenslotte is dan weer veel te oud voor Eva.

Het zal wachten zijn tot 2018 vooraleer er nog eens gevochten zal worden voor kaarten : de Lohengrin van superestheet Alvis Hermanis gekoppeld aan de glamour van Anna Netrebko en het dirigaat van Christian Thielemann zal de kaartjes voor deze productie als sneeuw voor de zon doen verdwijnen.

Tannhäuser (2019) wordt dan weer uitbesteed aan de jonge Duitse regisseur Tobias Kratzer. Is mevrouw Wagner echt niet in staat haar provinciale blik over de landsgrenzen te werpen? Weet zij echt niet dat grote operaregisseurs in Duitsland op minder dan één hand zijn te tellen? Of zijn de grote internationale regisseurs niet langer geïnteresseerd om hun zomers in Bayreuth door te brengen? En zo ja, hoe zou dat dan komen? Bayreuth lijkt grote artiesten nog nauwelijks aan zich te kunnen binden. Geruchten doen nu de ronde dat Kirill Petrenko het na 2 zomers voor bekeken zal houden.