maandag 23 januari 2017

Kasper Holten met Der Fliegende Holländer in Helsinki (****)


Camilla Nylund als Senta

STORM EN DRANK

"The history of opera is full of works where a woman must die for a man to be free", zegt regisseur Kasper Holten. "Der Fliegende Holländer" spant wat dat betreft zowat de kroon. Hoogst problematisch, hoor ik u mompelen. "Senta is een pittig meisje van het noorden en zelfs in haar schijnbare sentimentaliteit is ze volstrekt naïef. Alleen bij een volstrekt naïef meisje konden, omgeven door het karakteristieke van de noordelijke natuur, indrukken als die van de ballade van de Vliegende Hollander en het beeld van de bleke zeeman zo'n wonderbaarlijke sterke drang als het verlangen naar de verlossing van een verdoemde teweegbrengen. Deze drang komt bij haar tot uiting als een krachtige waan, zoals deze geheel eigen kan zijn aan naïeve naturen. Het is geconstateerd dat Noorse meisjes met zo'n kracht iets voelden, dat zij door een plotselinge verkramping van het hart zijn overleden. Zo moet het ook gesteld zijn met het schijnbaar ziekelijke van de bleke Senta".

Hoe zeer de wereld is veranderd sinds Wagner deze woorden opschreef mag duidelijk zijn als we even naar buiten kijken en een blik werpen op de honderdduizenden troela's die Washington meenden te moeten bezetten, vermomd als reuzegrote vagina's met theemutsen op het hoofd. De naïviteit en de verkramping van het hart is bij deze vertegenwoordigsters van het progressieve feminisme intakt gebleven en de fixatie is nog steeds de man. Maar het door Wagner bedoelde romantische beeld van de vrouw is geheel in het tegendeel omgeslagen. Logisch want onhoudbaar.

Ik heb er al vaker op gewezen dat Der Fliegende Holländer een stuk is dat gered dient te worden, de muziek nog net goed genoeg zijnde om die inspanning te verantwoorden. Het is tenslotte de eerste opera waarin Wagner als kunstenaar helemaal thuis lijkt te komen. Kasper Holtens reddingspoging bestaat hierin dat hij alle maritieme folklore overboord gooit en de handeling verlegt naar het artistieke milieu. De schatrijke scheepsmagnaat Daland is tevens een fervent kunstverzamelaar, de Hollander een succesvol beeldend kunstenaar die zijn kunst ervaart als een zegen maar ook als een vloek die hem regelmatig tot zelfmoord drijft. Alleen de liefde van een échte soulmate kan hem verlossen. Dalands dochter Senta - een kunststudente- wordt door haar vader niet verpatst voor geld maar aan de Hollander gekoppeld omdat hij weet heeft van haar obsessie met mannelijke iconen van de kunstwereld.

Holten serveert geen beklemmende patriarchale samenleving in Sandvike, geen pathologische vaderfixatie of minderwaardigheidscomplex bij Senta en al helemaal geen gitzwarte anti-kapitalistische fabel zoals onlangs in Antwerpen. Door de Hollander als een icoon van de kunstwereld te presenteren kan hij tegelijk Senta's droombeeld zijn (een idee dat al vaker eenzijdig geëxploiteerd werd door o.a. Harry Kupfer en Claus Guth) als een personage van vlees en bloed. "Mit ihm muss ich zugrunde gehen" klinkt dan eerder als een overspannen wens van een kunstgroupie. De consequentie is dat de verlossing voor de Hollander uit de loop van een pistool zal komen, een kogel die hij zelf door zijn hoofd jaagt. Senta blijft alleen achter. Alle personages hebben daarmee een herkenbaar en geloofwaardig profiel gekregen en het stuk een aanvaardbare ontknoping. Dat je als toeschouwer de tekst niet te letterlijk mag nemen spreekt voor zich. Voor die openheid van geest is er een beloning. Holtens mise-en-scène is zo virtuoos dat het zich loont om te concentreren op de emotionele inhouden die de muziek tracht mee te delen en op de manier hoe Holten dit weet te vertalen in het scènische. Had Alex Ollé onlangs nog in Madrid niet aangetoond dat een regisseur die zich houdt aan Wagners tekst, reddeloos verloren is ?

De ouverture is grandioos in scène gezet. Meteen vallen we binnen in het schildersatelier van de Hollander, worstelend met painter's block, een fles whisky binnen handbereik. De storm die woelt in de achtergrond is als de soundtrack van zijn innerlijke onrust en opflakkerende inspiratie. In bed ligt zijn verovering van de vorige nacht. Bij de herneming van het stormthema mengt hij zich onder de mensen op straat. Dit keer zijn het Luke Halls abstract blauwe golven op de videowand die het maritieme geweld van de muziek accentueren. Het draaitoneel geeft vaart aan de scène. Zo ook John Fiori die de ouverture snel neemt en inzet op spektakel. Zijn wilde, bijna primitieve omgang met de partituur werkt hier het best. Fermates neemt hij secondenlang. Extreme posities inzake dynamiek en agogiek schrikken hem niet af.

Met enkele scharreltjes van straat beleeft de Hollander vervolgens een erotische mannenfantasie, een soort Venusberg bacchanaal dat hem uiteindelijk eenzamer achterlaat dan ooit (uitstekende choreographie van Signe Fabricius).

Dat brengt ons op een vernissage die kunstverzamelaar Daland voor de beroemde kunstenaar heeft georganiseerd. Gek dat ik spontaan aan enkele over het paard getilde Vlaamse kunstenaars moet denken wanneer hij zingt: "Wer baut auf Wind, baut auf Satans Erbarmen ". Tuomas Katajala zingt de Steuermann bijna als een Fritz Wunderlich, met glans en een mooi timbre. Zijn Mädl-fantasie kan hij al champagne schenkend, op de aanwezige kunstliefhebsters projecteren. Dan tikt de Hollander tegen zijn glas en houdt een speech : "Die Frist ist um" zegt hij en vertelt over de moeite die het hem kost om elke 7 jaar een grote retrospectieve te houden. Met zijn verhaal oogst hij succes en een lawine aan foto's uit talloze mobieltjes. Het intiemste deel van de monoloog houdt hij voor zichzelf met een pistool tegen de slaap.
Wagner noemt het de moeilijkste aria van de hele rol. "Als deze monoloog volgens zijn bedoeling de toehoorder helemaal heeft gegrepen en bepaald, dan is voor het belangrijkste gedeelte het verdere succes van het geheel verzekerd", meent Wagner. Met zijn kernachtige basbariton slaagt Johan Reuter daar probleemloos in. Gregory Frank als Daland is geen echte bas maar hij fraseert mooi. Zijn duet met de Hollander eindigt in whisky en verbroedering. Dit eerste bedrijf is één langgerekt adrenalineshot met als opwindende hoogtepunten de ouverture en de monoloog van de Hollander. Dat niveau kan Holten de twee volgende bedrijven (Helsinki speelt de latere versie van 1860) niet steeds handhaven.

Het eerder brave vrouwenkoor "summt und brummt" onder leiding van Mary (een zwakke Sari Nordqvist) die het ernstig meent met haar cursus pottenbakken. Voor Senta, de ravissante Camilla Nylund, is dat te burgerlijk. Liever draait ze een penis uit haar hoopje klei en verdeelt ze haar aandacht tussen haar MacBook en Time Magazine, waarvan haar held (de Hollander) de cover heeft gehaald. Allicht plaatst ze ook berichtjes op haar Hollander-Fanpagina op Facebook en zo houdt ze ons met haar subtiele spel met de nieuwe media een spiegel voor. Haar grote aria leukt ze op met action painting om zich tenslotte heel erg letterlijk in haar high brow kunstideaal te storten. Nylund blinkt niet meteen uit door een grote projectie. De aanzetten zijn niet altijd loepzuiver en de registerovergangen haperen al eens maar ze weet in globo een heel gave partij te zingen.

Bankier of verzekeringsmakelaar, de houterige Erik van Mika Pohjonen heeft niets van een verleider. Hulpeloos zwaait hij een bos rozen in het rond. Een fraaie tenor heeft Pohjonen al helemaal niet maar het spel van dit ongerijmde koppel is erg fris en overtuigend.

Senta zit verveeld met de bemoeienissen van haar vader-koppelaar maar de Hollander is meteen onder de indruk van haar werk: de soulmate is gevonden! Het duet dat volgt laat Nylund op haar best horen. Het eindigt met live camera beelden die wellicht beter zijn overgekomen in de zaal. De grote dubbele koorscène is opgevat als droomsequens van de Hollander. Het suggereert de demonen waar hij mee worstelt en is de minst overtuigende scène van het stuk. Na de onverwachte confrontatie met Erik haalt hij de trekker over. Voor Senta blijft er niets anders over dan een tentoonstelling te wijden aan het afscheidswerk van haar verloofde en tranen te plengen bij een volgende glas champagne.

Nog te zien op het Opera Platform tot 12 februari.

woensdag 11 januari 2017

Robert Carsen met Het Sluwe Vosje in Mulhouse (****)

Enric Martinez-Castignani & Lucie Silkenova
© Klara Beck
DE ONSTILBARE DORST NAAR HET LEVEN

Wie Janáčeks muzikale genie enigszins tracht te vatten kan niet anders dan inzoomen op zijn biografische achtergrond. Al sinds 1620 staat zijn Moravische geboortegrond onder Oostenrijks bestuur. Generaties lang worden de Tsjechen door Oostenrijkers en Duitsers als Untermenschen behandeld. Het Tsjechisch verdwijnt als officiële taal, de begoede burgerij spreekt ze enkel met het huispersoneel. Wij Vlamingen, kunnen ons daar iets bij voorstellen. Maar de geknechte Tsjechische volksziel blijft leven in de muziek; in allerlei patriottische koorverenigingen vindt het nationale volksgevoel een thuishaven.

Janáček wordt geboren in het arme gezin van een dorpsonderwijzer. Te arm om een piano te huren oefent hij zijn partituren van Bach op een klavier dat hij met krijt heeft getekend op de tafel. Hij wordt verliefd op één van zijn leerlingen, Zdenka Schultz, huwt met haar kort voor haar 16e verjaardag maar zal haar daarna nog weinig consideratie gunnen. Zijn gekweld huwelijksleven zal de voornaamste thema's aanleveren voor zijn opera's : passie, verraad, valse trots, schuld en verzoening.

Janáček wordt een militant verdediger van de Slavische cultuur. Het keurslijf van de Duitse cultuur ervaart hij als een bezetting. Een intense devotie voor de verachtte Tsjechische taal nestelt zich in zijn werk. In Brno weigert hij de tram te nemen omdat die toebehoort aan een Duitse firma. Met het ontstaan van de Tsjechische Republiek aan het einde van de Eerste Wereldoorlog gaat voor Janacek een droom in vervulling. Hij schrijft Het Sluwe Vosje (Spitsoortje) in volle patriottische euforie en weet zich in zijn privé-leven en als kunstenaar bevleugeld door de adoratie voor zijn 37 jaar jongere muze Kamilla Stösslova.

Janáčeks oeuvre heeft onmiskenbare universele dimensies. Het trilt van leven en energie, van jeugdige wildheid en verlangen naar vrijheid en geluk. "Ik heb Spitsoortje geschreven voor het woud en voor de droefheid van mijn late jaren" schrijft hij aan zijn muze. Dat woud is het magische kader waar mens en dier de liefde beleven. De muziek die Janáček voor zijn vrolijk-melancholische dierenfabel bedacht, luistert naar die natuur. Ze zit vol ongeduld en spreekt van seksueel verlangen. Het animale in de natuur werkt erotisch prikkelend voor de mensen (een boswachter, een schoolmeester, een pastoor, een stroper). Allen zijn ze in de ban van de wilde en onweerstaanbare, maar afwezige zigeunerin Terynka. Wellicht zou Nietzsche, de filosoof van het leven, een fan geweest zijn van Janáčeks levensbevestigende opera's, althans van Het Sluwe Vosje.

Een zeer herkenbaar onderscheid tussen Janáček en Wagner werd door Milan Kundera ooit als volgt geformuleerd aan de hand van een fragment uit Het Sluwe Vosje: "De onderwijzer heeft veel gedronken en dwaalt heel alleen door de velden. Hij ziet een zonnebloem en, omdat hij dolverliefd is op een vrouw (Terynka), denkt hij dat zij het is. Hij valt op de knieën en verklaart zijn liefde aan de zonnebloem. Het gaat hier slechts om zeven maten, maar ze bezitten een diep aangrijpende intensiteit. Die zeven maten worden later niet meer herhaald, ze worden op geen enkele andere manier verder ontwikkeld. We staan hier lijnrecht tegenover de Wagneriaanse emotionaliteit gekenmerkt door een langgerekte melodie die telkens slechts één gevoel uitdiept, doorgrondt, verruimt en het tot de roes versterkt. Bij Janáček zijn de gevoelens niet minder intens, maar ze zijn uiterst gebald en dus van korte duur."
Wanneer Janacek écht op dreef is dan snak ik wel eens naar een Wagneriaanse herhaling of doorwerking.

Robert Carsen heeft deze productie gecreëerd voor de Vlaamse Opera in 2001 en voor Straatsburg gerecycleerd met een andere scenograaf. Dit keer is het Gideon Davey die tekent voor de decors: een heuvellandschap met een herfstbladerentapijt voor het eerste en tweede bedrijf, een wit laken om sneeuw te simuleren in het derde bedrijf, een lentefris grastapijt voor de finale, dit allemaal prachtig uitgelicht door Peter van Praet. Deze productie, ingestudeerd door Maria Lamont, is van een betoverende eenvoud en Carsen heeft geen moeite gedaan om het stuk te actualiseren naar de gevoelswereld van vandaag. De mensen missen soms wat profiel, de dieren charmeren door hun mimetische nabootsingen van onze vertrouwde viervoeters en gevederde vrienden van het boerenerf.
De insecten zijn geweerd uit het stuk, alleen zoogdieren en vogels hebben het podium gehaald. De vosjes verschijnen uit holen in de bodem. De vaak dansante muziek van Janáček vindt in de choreografie van Philippe Giraudeau een sympathieke visuele tegenhanger. De bruiloftsdans die het tweede bedrijf afrondt, eindigt met een sexorgie. Ook de boswachter beleeft zijn erotische fantasieën in een droom. Zijn Terynka is het Vosje.

De akoestiek van het auditorium van La Filature is verrassend goed niettegenstaande de granieten wanden. De contrabassen hebben een goede definitie, de pauken klinken als pauken, de piccolo strooit zijn zilveren draden als confetti in Janáčeks imaginaire woud.

Dat het Orchestre Philharmonique de Strasbourg Janáček op een overtuigende manier kan spelen dat hadden we onder Marko Letonja al kunnen vaststellen toen De Zaak Makropoelos op de affiche stond. Antony Hermus weet dat niveau van precisie en gedisciplineerd musiceren niet helemaal te bereiken. Op de lessenaars ligt de Universal-editie van Charles Mackerras, allicht de definitieve versie van het werk als we de gezaghebbende musicoloog Jiri Zahradka mogen geloven. Hermus is geen liefhebber van extreme dynamiek. Orkestrale tutti zijn weliswaar zeldzaam in het stuk maar zelfs in de slotmaten behoudt hij een zekere gereserveerdheid. Gelukkig laat hij het orkest gepast uitbundig musiceren tijdens de droomsequens van de boswachter.

Met Lucie Silkenova en Sophie Marilley was het vossenpaar adequaat bezet. Hun duet vond ik niet echt overtuigend. Oliver Zwarg als de boswachter liet een mooi, bijna slavisch timbre horen en een kernachtige bariton. We zien hem graag eens terug, bijvoorbeeld als Alberich. Martin Bárta als Harasta ging niet enkel aan de haal met het zigeunerinnetje Terynka waar iedereen van droomt, maar was ook nog eens de beste man op het toneel. Mireille Capelle als de vrouw van de boswachter, Guy de Mey als de onderwijzer, Enric Martinez-Castignani als pastoor kunnen niet in dezelfde mate boeien.

De volgende afspraak met Het Sluwe Vosje is gepland in Brussel in de regie van Christophe Coppens.

Oudere recensie van Het Sluwe Vosje : Frankfurt

dinsdag 10 januari 2017

Andreas Homoki met Lady Macbeth von Mzensk in Zürich (****)

Gun-Brit Barkmin als Katerina Ismaelova
© Monika Rittershaus
VOORBIJ GOED EN KWAAD.

Zelf noemde Dmitri Sjostakovisj zijn "Lady Macbeth uit het district Mtsensk" een tragisch-satirische opera. Met het satirische en het groteske deed de jonge componist met de ronde brilglazen al vroeg ervaring op als pianist en muziekdramaturg in het theater van Meyerhold. De rest werd hem bijgebracht door zijn boezemvriend Ivan Sollertinski. Die leerde hem niet alleen drinken maar introduceerde hem ook in de geestelijke wereld van Berlioz, Mahler, Berg en de operettewereld van Jacques Offenbach. Voor Sollertinski was Offenbach de grootste satiricus van de muziekgeschiedenis, een scherpe observator en een trefzeker muzikaal feuilletonist die met zijn opmerkzame doorlichting van zijn omgeving een heel eigenzinnig nihilisme wist te bereiken. En zo slopen operette- en salondansen in het werk van de jonge Sjostakovitsj: de polka, de galop, de cancan, de wals en de ländler. Ook in het gebruik van instrumentale kleuren toonde de jonge componist al snel zijn talent bij het vinden van oplossingen om het groteske te beklemtonen. Elementen van het groteske vinden we dan ook terug in Lady Macbeth: in de tromboneglissandi van de copulatiescène, de houtblazerspolka bij het creperen van Boris, de fagotsolo bij Boris' eerste optreden, het col legno-spel van de violen bij de gevangenenmars naar Siberië, de xylofoon die het huichelende arbeiderskoor ontmaskert bij het afscheid van Zinovi, de wals die de politiechef in zijn hemd zet.

"Het satirische wordt in vele producties pas zichtbaar in de scène op het politiebureau van het derde bedrijf", zegt regisseur Andreas Homoki. Muzikaal en scènisch zijn het grotesk vertekende karikaturen die Sjostakovitsj ons hier laat zien en horen. Voor Homoki is het een sleutelscène en ze brengt er hem toe om het hele stuk in dezelfde zin te herstylen als een bont circusspektakel. Jammergenoeg werkt dat zelden of nooit. De satire zit immers ingebakken in de muziek en het scenisch beklemtonen daarvan maakt van Lady Macbeth geen sterker werk. Het werkt eerder verlammend. Het is net deze contrastwerking tussen tragiek en satire die het werk zijn spankracht geeft en alle aanzetten levert voor emotionele beroezing. Het hoeft dan ook niet te verwonderen dat de scène in het politiekantoor in Homoki's benadering nu geen speciaal profiel meer heeft en dat zijn aanpak nog het minst werkt in de dieptragische finale. Homoki zet daarmee een faux pas net zoals hij dat vorig seizoen ook deed met Wozzeck.

Ook de decors van Hartmut Meyer konden mij niet overtuigen. Ze bieden een halfslachtige industriële aanblik. De sfeer van "de muren zijn hoog en de honden lopen los" zoals het heet bij Leskov, is hier ver zoek. Het is een roestige container waarin Katerina haar dagen slijt in verveling. Later zal deze ook sprekend op een treinwagon gaan lijken om de gevangenen naar de Siberische goelag te voeren. Vier afwateringspijpen steken uit de wand en worden soms gesloten met grote kogelafsluiters. Sommigen commentatoren menen er sexuele symbolen in te herkennen! Mijn libido lieten ze alvast onberoerd en de door het artistieke team bedoelde anonieme, onwezenlijke machine van een politiestaat met zijn wurgende machtsaanspraak, kon ik er al evenmin in terugvinden.

De mobiele container kan rondjes draaien en biedt mogelijkheden voor het spel van de acteurs die daarvoor wel een trapladdertje op en af moeten klauteren. Van de stomende sex van het nieuwbakken koppel krijgen we niets te zien. Voor hun standjes verdwijnen zij in de container. De pornofonische copulatiemuziek wordt scenisch ingevuld door de 15-koppige banda. Homoki maakt er clowns van met ruime pofbroeken en kleine malle hoedjes, aangevoerd door de haveloze boer die eruit ziet als een soort Alex uit Clockwork Orange.

Boris, de ruwste binnen dit panopticum van de Russische machosamenleving, houdt het midden tussen een generaal en een dierentemmer, de zweep steeds binnen handbereik. Creperen aan de giftige paddestoelen zal hij doen in ondergoed. Het meest vertekend is de ruggegraatloze Zinowi, een freak met gestreepte kousen als Pippi Langkous, die zijn boekentas omknelt als een angstige puber. Het koor is een allegaartje, een bontgekleurde doorsnede van de samenleving, van hotel-colibri's tot rode kruisverpleegsters. De hele avond zal het goed presteren.

"Wie is er schoner dan de zon aan de hemel", zingt de bezopen Pope op het bruiloftsfeest van Katerina en Sergei en plots schiet het mij weer te binnen dat Jozef Stalin hier niet van genoten kan hebben.

Dat deze avond toch heel bijzonder was kwam door de vertolkingen en de spectaculaire lezing van het werk door de jonge dirigent Vasilev Petrenko. Twee percussionisten hebben postgevat in de zijloges, de xylofoon rechts, de kleine percussieinstrumenten links. Ze krijgen daardoor een nadrukkelijker emfase in het klankbeeld. Dezelfde zin voor precisie en coloristisch detail als bij zijn naamgenoot Kirill Petrenko troffen we hier niet aan maar alle solistische momentjes werden door de voortreffelijke muzikanten van de Philharmonia Zürich tot hoogtepunten verheven. Vooral de cello en de houtblazers (basclarinet, contrabasclarinet) waren prominent in het klankbeeld aanwezig en in de geweldige akoestiek van het Opernhaus leverde dat telkens momenten van een grote zinnelijkheid op. Vasily Petrenko houdt van extreme dynamiek. Die reikt tenslotte van pppp tot ffff. Petrenko maakt duidelijk dat dit geen opera is voor watjes en jaagt akoestische schokgolven door het auditorium. Mijn buurvrouw zat regelmatig met de vingers in de oren. De beide orkestrale climaxen die de passacaglia en het finale arioso van Katerina inluiden waren overweldigend in al hun akoestische brutaliteit.

Als personage is Katerina is een zeer zinnelijke vrouw met een grote vrijheidsdrang. Die zinnelijkheid speelt Gun-Brit Barkmin vooral uit via de stem. Aan haar Louise Brookskapsel geraakte ik niet gewend maar vocaal deed ze het erg goed met een heel gave voordracht en een geweldige projectie. Haar finale arioso, waarin ze afscheid nam van het leven en waarbij ze gelukkig helemaal alleen op het podium stond, was intens.

Pavel Daniluk zong en speelde een geweldige Boris, heel plastisch zoals een Chaliapin Boris Godunov placht te zingen, en toch zonder overacting niettegenstaande het concept van Homoki. Misha Didyk als Sergej herhaalde zijn uitstekende prestatie van München. Valeriy Murga als politiechef en Wenwei Zhang als de Pope wisten zich allebei te onderscheiden door een fraai timbre en een soliede projectie.

De volgende afspraak met "Lady Macbeth von Mzensk" is gepland in Salzburg o.l.v. Mariss Jansons in de regie van Andreas Kriegenburg.

Oudere recensies van Lady Macbeth :

München - Antwerpen - Lyon - Berlijn